De bedrieger en de bedrogene

Welbeschouwd is het een gruwelijke foto: een baby die zijn kin op de loop van een revolver laat rusten. Maar de taal van de foto is duidelijk. Leven en dood liggen in elkaars verlengde. Als de auteur Willem Frederik Hermans boven dit plaatje de woorden Een wonderkind laat zetten, en eronder of een total loss, dan wordt het nog een graadje erger. Hoe hoger de verwachting, des te groter zijn naderhand de teleurstellingen. Er is bijna niets voor nodig om iets in zijn tegendeel te laten verkeren; in het geval van de gewapende baby slechts het per ongeluk overhalen van de trekker, in het geval van een wonderkind het achterwege blijven van wonderen. De hierboven omschreven foto staat afgedrukt op de omslag van de in 1967 verschenen verhalenbundel Een wonderkind of een total loss (zesde druk 1977) en lijkt het thema van Hermans’ volledige werk te verbeelden; de botsing tussen illusie-desillusie, waarheid-bedrog en uiteindelijk leven-dood.

Aan dit thema beantwoordt ook de 56 bladzijden tellende novelle Filip’s sonatine die tijdens deze boekenweek bij wijze van verrassing bij De Bezige Bij verschenen is, al kan men niet in alle opzichten spreken van een typisch Hermansiaanse vertelling.

In al zijn beknoptheid behandelt het boekje namelijk een periode van ongeveer dertig jaar: de eerste dertig levensjaren van Filip Jurris, en de laatste dertig levensjaren van Gerrit Hondijk (deze gaat weliswaar niet dood, maar hij woont aan het einde van de novelle wel in een bejaardentehuis). Omdat de schrijver door het korte bestek gedwongen was om hele plekken in de levens van beide mannen wit te laten, dringt zich willekeurig de vergelijking op met het werk van A. Alberts, die, zoals hij onlangs in De honden jagen niet meer bewees, eveneens zeer weinig ruimte nodig heeft om een complete levensgeschiedenis te behandelen. Verder gaat de vergelijking mank, want waar er bij Alberts in een geval van teleurstelling nog zoiets als liefde is, heeft Hermans geen genade. Bij hem verkeren alle verwachtingen niet alleen in teleurstellingen, ze blijken achteraf ook nog op misverstanden gebaseerd geweest te zijn.

‘Omstreeks het begin van de dertiger jaren was Gerrit Hondijk een redelijk bekend pianist.’ Zo luidt de openingszin van de novelle, die wordt gevolgd door (nieuwe alinea): ‘Hij vormde een duo met Aletta Stroll, sopraan.’ Aletta had een zoontje, Filip, van de violist Wouter Klim, maar ze was niet met hem getrouwd. Toen deze verhouding tot een breuk leidde, kwam Aletta met Filip bij Hondijk inwonen. Filip noemde hem ‘daddy’, waarmee al vooruitgelopen wordt op gebeurtenissen die volgen. Het jongetje was een ijverig studentje op de piano: het leek er zelfs op dat hij een wonderkind was.

Als Gerrit Hondijk zijn vijftigste verjaardag viert, blijkt Filip een sonatine te hebben gecomponeerd die voor een ventje van zijn leeftijd grote beloften voor de toekomst inhoudt. Maar Aletta verzoent zich weer met Klim, en met z’n drieën vertrekken ze naar Amerika. Eerst komt er het bericht dat Aletta is verongelukt terwijl ze naast Filip in zijn snelle sportauto (ook al zo’n echt Hermansiaans attribuut) zat. Hondijk lijdt intussen aan een gewrichtsziekte en kan tenslotte helemaal niet meer spelen. Met weemoed denkt hij soms terug aan Filip’s sonatine. Hij betreurt het dan dat de jongen door zijn echte vader niet is gestimuleerd om verder te gaan op de piano; Wouter Klim wilde integendeel een violist van hem maken. Hierdoor heeft Filip zo’n hekel aan muziek gekregen, dat hij zijn heil heeft gezocht in het autovak.

Op dit punt van het boek aangekomen zijn alle verwachtingen al beschaamd. Het duo Hondijk-Stroll is uit elkaar (er bestaan nog slechts enkele 78-toerenplaten van, waarvan er een bij de verhuizing van Hondijk in scherven valt), het wonderkind Filip is ‘een heel gewone Amerikaanse garagehouder’ geworden in plaats van een beroemd pianist-componist. Er zijn alleen nog de illusies, maar Hermans zou Hermans niet zijn als hij Hondijk ook die niet afpakte.

Aan het slot krijgt de novelle de verwachte onverwachte draai, waardoor Gerrit Hondijk met lege handen achterblijft. Verkrampte en koude handen ook nog. Met de laatste zin introduceert Hermans nog de wanhoop in deze vertelling: ‘Maar koude handen, dat is iets wat niemand verdiend heeft.’ Het is Doris, de vrouw van Filip die het zegt. Onverdiend, maar wat doe je eraan? Het noodlot is sterker. Zoals zoveel figuren in het werk van Hermans is Hondijk het slachtoffer van moedwil en misverstand en een bedrogene. In Filip verenigen zich de bedrieger en de bedrogene; het wonderkind dat een total loss werd.

Ook in de novelle Hoest die Hermans vorige week in NieuwsNet publiceerde, vallen slachtoffers en ook hier zijn moedwil en misverstand, en het noodlot, in het spel. Daarbij heeft dit verhaal een mythische lading doordat het zich afspeelt tegen het decor van de klassieke wereld. Het noodlot wordt verpersoonlijkt door de verleidelijke jonge Helena.

Frank van Dijl

Willem Frederik Hermans – Filip’s sonatine. De Bezige Bij, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in Het vrije volk op 25 april 1980. De aangehaalde novelle Hoest werd later, enigszins aangepast, uitgegeven als Homme’s hoest.

(foto: Rob C. Croes/Anefo, CC0 1.0)