Met ingang van het schooljaar 2018 is de kennis van de literatuur voor 1880 facultatief voor tweedegraads leraren. Dat betekent dat leraren die van de ene lerarenopleiding komen nog wel weten wat er in het Wilhelmus staat en de anderen vooral regel 2 tot en met 8 kennen (la la la la la la, et cetera). De eisen voor tweedegraads docenten zijn lager dan die voor een vwo-leerling. Met dank aan de beleidsmakers. Online (Neerlandistiek, DBNL) is er nog wel aandacht voor de rijke literatuurgeschiedenis. Nu ook op Tzum.

De man van Beatrijs
Ik ben blij dat ik eindelijk het woord krijg, want na al die eeuwen is eerherstel wel op zijn plaats. Mijn reputatie is al jaren naar de vaantjes, alleen maar door dat ene boek van die armoedzaaier van een schrijver die met zijn vrome traktaatje wat geld in zijn laatje kreeg. Beatrijs, de non die voor een wereldlijk leven kiest en na veertien jaar terugkomt in het klooster en merkt dat haar werken al die tijd door Maria zijn vervuld. Omdat zij Maria trouw bleef, omdat ze maar bleef bidden tot haar. En ik? Ik word afgeschilderd als de man die haar op het slechte pad brengt, met wat hulp van die kleine harige.

Want die duvel altoes begheert
Den mensche te becorne, ende niet en cesseert
Dach ende nacht, spade ende vroe,
Hi doeter sine macht toe
Met quaden listen; als hi wel conde,
Becordise met vleescheliker sonde,
Die nonne, dat si sterven waende.

Zie je hoe onze liefde, mijn liefde voor haar, hier geframed wordt door die armoedzaaier, die schrijver? Of Beatrijs, of Bea, zoals ik haar noemde, mij liefhad weet ik niet, maar ze wist goed gebruik te maken van mijn zwak voor haar. Ik kreeg een brief van haar, zomaar uit het niets. Ik had zeven jaar niets van haar gehoord en opeens die brief dat ik langs moest komen. Let wel, zij vroeg mij te komen, niet andersom. Dus ik ga naar haar toe en mag met haar praten. Ze zat achter tralies, maar ik kon zien dat de schoonheid die ze als twaalfjarige al had, nu was verdrievoudigd. Halleluja. Innerlijke schoonheid is mooi, maar het helpt ook wel als de buitenkant meewerkt. Als er geen tralies tussen zaten had ik me zo op haar geworpen, want ik zag ook wel dat zij mij ter plekke wilde nemen. Ik was zelf ook wel aardig uitgebot, moet ik zeggen. Ik verklaarde haar ter plekke mijn eeuwige trouw.

Daarna, en ik wist dat het daar mis zou gaan – het boek van die armoedzaaier zegt heel wat anders – gaf ze mij de opdracht om kleren voor haar te kopen. ‘En niet bij de Wehkamp,’ zei ze er nog achteraan. Bijna al mijn spaargeld heb ik erdoorheen gejaagd en toen had ik nog maar van alles twee stuks. Maar goed, kon ze in ieder geval kiezen. Dat ze na een week voor het blauwe setje koos, ja daar hebben de geleerden later allerlei conclusies uit getrokken. Ik schijn volgens de armoedzaaier zelfs gezegd te hebben ‘Lief, dit hemelblau / Staet u bat dan dede dat grau.’ Maar zo is het niet gegaan en dat kan ik bewijzen ook, want ik wist helemaal niet dat ik blauwe kleren bij me had. Ik ben kleurenblind. Ik dacht ik iets bruins bij me had. Bruine kleren zijn veel handiger in het gebruik. We gingen vluchten uit het klooster en dacht je dan dat hemelsblauw een prettige kleur was? Nee, je moest een schutkleur hebben, bruin dus, althans dat dacht ik. Bovendien zie je daar de vlekken minder op.

Ze kwam dus in die kloostertuin aangelopen in haar nakie, die pels uit het boek is ook gelogen, en heeft me daar ter plekke ontmaagd. Ik wilde het niet, want ik vind zo’n kloostertuin toch wat eng. Je weet nooit wie daar loopt te brevieren. Maar zij wierp zich gewoon op me en ik moet eerlijk toegeven dat ik ook weinig tegenstand bood. Toch moet ik zeggen dat ik me de eerste keer anders had voorgesteld. Ik had continu het idee dat er achter de vensters van het kloosters tientallen ogen op ons gericht waren. Het deed ook een beetje pijn die eerste keer, maar dat bleek te komen door die doornen die in mijn billen zaten van die verrekte rozenstruik.

Moet ik nog meer zeggen? Het is nu toch wel duidelijk dat die armoedzaaier van alles en nog wat bedacht heeft? Ik was het niet die haar in het open veld vroeg om nog een keer het minnespel te bedrijven. Zij was het! Het hoge woord moet er nu maar uit: ze was een nymfomane. Zeven jaar lang heb ik alles van haar gedoogd. Ik heb niets gevraagd over die middagen waarop ze plotseling verdween, die nachten waarin ze niet thuis was. Ik had haar lief. Ik wilde de geur van andere mannen niet ruiken. Ik wilde de briefjes die ze dagelijks ontving niet lezen. Ik heb haar kinderen opgevoed alsof het de mijne waren. Ze mag blij wezen dat er geen DNA-testen bestonden. Liefde maakt blind zeggen ze en ik was al kleurenblind.

Pas toen ik erachter kwam dat ze er een schaduwboekhouding op na hield, waarin ze de inkomsten noteerde, verkregen uit lichamelijke arbeid die ik niet nader zal benoemen, pas toen bedacht ik me dat het tijd was om te gaan. Via kennissen en reizigers hoorde ik later dat ze haar leven als luxehoer nog lang heeft voortgezet. Daarna kreeg de zwaartekracht ook vat op haar lichaam. En toen is ze met hangende pootjes teruggegaan naar het klooster. Hele verhalen, dit en dat. Ze waren daar blij dat ze terug was, want haar vervangster was net gestorven. Die heette toevallig Maria, maar dat deden er zoveel in die tijd. Niks bijzonders.

En ik? Ik heb gelukkig een normale vrouw gevonden. Drie kinderen hebben we gekregen, gewoon in de echtelijke sponde gefabriceerd en ontvangen. Ik was wel even toe aan een ‘normaal’ bestaan. Dat verhaal van die armoedzaaier moet u niet geloven. Ik ben daarin neergezet als een anoniem object. Begrijp me goed, ik wens haar en haar kinderen het allerbeste, maar als je je reputatie moet vestigen op zo’n ondergrond van leugens, dan voorspelt dat niet veel goeds over het leven na haar dood. Ik zal voor haar bidden.

Naam bij de redactie bekend

Deze rubriek staat open voor iedereen die een stuk wil schrijven over een literair werk van voor 1880. Mail info@tzum.info. Kijk voor andere afleveringen hier.

Je kunt het verhaal in de vertaling van Willem Wilmink hier nalezen. Het handschrift kun je hier zien.