Groot artikel gisteren in De Morgen waarin Vlaamse schrijvers openheid van zaken geven over hun financiën. Onlangs zijn in Nederlandse kranten vergelijkbare artikelen verschenen: wie rijk wil worden kan maar beter geen schrijver worden. Of hij moet dealtjes maken met bedrijven, zoals Marnix Peeters doet. In het artikel van Jan Stevens komen naast Peeters ook Christophe Vekeman, Erik Vlaminck, Gaea Schoeters en Jeroen Olyslaegers aan het woord. Op het eind van het artikel staat een klein kader waarin de claims van de schrijvers over hun verkochte boeken gelegd wordt naast de ‘echte’ verkoopcijfers. ‘Auteurs en uitgevers pochen graag dat ze “duizenden exemplaren” van een boek hebben verkocht in Vlaanderen.’ Stevens kreeg de geheime cijfers van het marktonderzoeksbureau GFK. En wat blijkt? De ware verkoopcijfers zijn een stuk lager.

Marnix Peeters zou telkens bijna 20.000 exemplaren hebben verkocht van De dag dat we Andy zijn arm afzaagden en van Natte dozen. Volgens GFK waren dat er in Vlaanderen respectievelijk 5.140 en 6.555.
Van Kijk niet zo konijntje zouden er 5.000 over de toonbank zijn gegaan. Volgens Gfk waren dat er in Vlaanderen 1.657.
Erik Vlaminck zou 10.000 exemplaren van Brandlucht verkocht hebben. Volgens Gfk waren dat er in Vlaanderen 3.296.
Jeroen Olyslaegers zou meer dan 40.000 exemplaren van Wil verkocht hebben. Volgens Gfk waren dat er in Vlaanderen 31.613.

Je werkt mee aan en artikel en je krijgt nog een trap na. De vraag is waarom deze vorm fact checking in het artikel opgenomen moet worden. Schrijvers verdienen niet alleen weinig, maar ze liegen ook nog?

Aanvulling (zie ook reactie onder dit bericht):