Stoeien, vechten, gezellig

Fijnbesnaarde academici die het ware leven niet kennen, zijn geliefde personages in films en popliedjes. Ook Joost van Driel, die vorig jaar succesvol debuteerde met In het museum, laat het onderscheid tussen de theoretici en praktijkmensen van deze wereld scherp uitkomen in zijn tweede roman Jaren van de tijger.

Patrick is onderzoeker aan een universiteit, heeft sinds kort een al even ernstig studieuze vriendin, Femke, en merkt in zijn bubbel de ‘laagopgeleide’ wereld niet op. Tot drie gezette mannen van middelbare leeftijd menen hem op een warme septembermiddag in elkaar te moeten slaan. Ze wankelden net de kroeg uit toen Patrick en Femke passeerden, een typisch geval van pech hebben.

De roman begint echter even later, als een toevallig passerend meisje Patrick vertelt dat hij in deze toestand maar beter geen alcohol kan drinken. Wat hij volgens haar wél moet doen is de pijn voelen, om daardoor te weten dat hij nog leeft. Het is zijn eerste kennismaking met Ines, een smoezelig en mager, maar gespierd meisje, dat hem niet alleen ontzette met enkele welgerichte meppen en trappen tegen de hoofden en lijven van zijn belagers, maar ook een bijzonder soort wijsheid lijkt te bezitten. Tenminste, zo ziet Patrick dat, terwijl hij nog natrilt van de gebeurtenis. Diens vriendin Femke is argwanender en wil vooral weten of het meisje niets van hen gestolen heeft, ze hoort immers niet tot de weldenkende klasse, dus dan kun je alles verwachten.

Jaren van de tijger is niet alleen het verhaal van een jongen uit de maatschappelijke bovenlaag, die ontdekt dat zijn universitaire wereldje weinig oog heeft voor wat mensen daarbuiten bezighoudt, maar ook van de strijd om het bestaan en hoe je weerbaar moet zijn in een maatschappij die met de dag minder zorgzaam wordt. De hoofdpersonages, niet alleen Ines en Patrick, die kennismaakt met haar wereld van Chinese vechtsporten en alles wat daar bij hoort, maar ook hun gezamenlijke Ierse vriend Steve en talrijke andere vechters, zoeken naar een ultieme vorm van vrijheid. Maar wie zo veel vrijheid zoekt, zal snel ondervinden dat die instelling ook grote risico’s met zich meebrengt.

Na meer dan een half uur zwijgend te hebben gewacht knikte hij me toe en sukkelde hij weg, alsof hij zijn eigen hond was. Ik leerde hem pas goed kennen toen hij mijn neus brak.

Leider van het ‘Shenqu Institute for Physical and Mental Health’ is Vitorio Scattolini, ofwel il dottore, een enge vent, zoon van fascisten, die echter door iedereen zowel wordt vereerd als gevreesd vanwege zijn ultieme kennis en vaardigheid in het vechten. Onervarenen kan hij uitschakelen met letterlijk slechts een pink. Van Driel schetst in korte hoofdstukjes het extreme fanatisme van de vechters, de kadaverdiscipline en hondse trouw aan de haast sektarische leider, die hen leert volstrekt lak te hebben aan alles en iedereen, om zo vrij en onafhankelijk te worden.

Patrick raakt voor een kritische wetenschapper wel opmerkelijk snel in de ban van die nieuwe wereld. Even wonderlijk is de voortzetting van de nog maar korte relatie tussen hem en de brave, gereformeerde Femke, die volstrekt niets begrijpt van zijn fascinatie voor deze ‘onderwereld’ van zweet en bloed, onmaatschappelijkheid en onthechtheid. Zij wil promoveren en Patrick moet dat van haar ook.

Woeste Chinese bowuguan-gevechten lijken in eerste instantie geen onderwerp waarmee je de literaire lezer snel over de streep trekt, maar Van Driel schrijft helder, snijdt impliciet meer universele thema’s aan en brengt zo toch een zekere gelaagdheid aan. Jaren van de tijger gaat ook over onoverbrugbare maatschappelijke verschillen, de verheerlijking van geweld, het vermeende zoeken naar vrijheid, maar dan wel onder leiding van een totalitaire leider en de uiteindelijke chaos als zo’n leider wegvalt.

André Keikes

Joost van Driel – Jaren van de tijger. Vrijdag, Antwerpen, 254 blz. € 19,95.