‘Brave Karel ten Haaf,’ zo begint Rody Chamuleau zijn schrijven aan mij, gedateerd ‘16.III.’14’, waarna hij onmiddellijk tot de kern van de zaak komt:

Uw vermoeden, dat ik de auteur zou zijn van de corrupte verzen van Du Perron is volstrekt onjuist. Het enige wat ik weet is dat de falsificator, net als D.P., een Indische achtergrond heeft. U zou kunnen denken aan Strik van Ratingen, maar die zou zich omdraaien in zijn nooit gevonden graf, als hij zou horen, dat hij wordt gezien als de auctor intellectualis van dergelijke hardcore priapische poëzie. Men vergelijke daarvoor zijn lieflijke erotica in bijgaand bundeltje.

Dat bundeltje is C.N.A. Strik van Ratingen – Mengelwerk (Bosbespers, Oosterbeek [z.j.]). De titelpagina bevat een uitgebreidere titel dan het voorplat: Keuze uit het mengelwerk van C.N.A. Strik van Ratingen. met een biografische inleiding door Rody Chamuleau.

Mij staat bij dat ik Mengelwerk al eerder ben tegengekomen als titel van een bundel van Strik van Ratingen, de dichter die nooit bestond maar een al decennia lang volgehouden mystificatie is (waarover ik begin 2012 publiceerde in mijn rubriek ‘Lezendarisch’ op dit weblog; de betreffende stukjes zijn inmiddels te vinden in mijn columnbundel Alleen de titel is nog niet af (Uitgeverij kleine Uil, Groningen 2014), pp. 74-80), een mystificatie die met name werd volgehouden door Rody Chamuleau, die ik dienaangaande een veer in de kont stak – of een pluim op de hoed, de laureaat mag kiezen – in mijn schrijven d.d. 14 maart 2014 dat ik abusievelijk aan een Chamuleau genaamde leverspecialist zond:

(Ik zag onlangs, in uw bijdrage in Pornografie in de Nederlandse literatuur, dat u de mystificatie nog altijd doorzet. Hulde!)

Pornografie etc. erop nageslagen, en ja hoor, in het notenapparaat luidt noot 15 (p. 293):

C.N.A. Strik van Ratingen, Mengelwerk. Oosterbeek 2011, 18.

Het is een noot behorende bij Rody Chamuleau – ‘Een tuinkabouter tussen de tulpen. Ongekuiste onderbuikpoëzie in de Lage Landen’. In: Pornografie in de Nederlandse literatuur. Onder redactie van Joost van Driel en Rick Honings (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2012), pp. 159-175.

Dit alles dus om de datering in de titelbeschrijving van Mengelwerk te kunnen veranderen van ‘[z.j.]’ in ‘2011’.

In zijn hierboven aangehaalde artikel citeert Chamuleau op pagina 168 in zijn geheel het sonnet ‘Een wandeling in Gods natuur’ – hierop heeft noot 15 betrekking.

Ikzelf ben nogal gecharmeerd van het nuvolgende kwatrijn uit Mengelwerk; vooral het eerste vers is mij zeer dierbaar (nu al, ik heb het bundeltje nog geen week in mijn bezit):

Aan zekeren Zedenprediker

Uw onanistenkop staat mij al jaren tegen,

Gij zijt uw eigen parodie met uw gebral.

O zelf-genoegzaam prekertje, Bedilal!

De Satan wacht u reeds met al zijn hellevegen.

(p. 17)

Ik hoop het ooit eens, en liefst meer dan eens, iemand verbeten naar het hoofd te kunnen slingeren: ‘Uw onanistenkop staat mij al jaren tegen’.

Maar intussen weet ik dus nog steeds niet wie de auteur is van de (ten onrechte, dat lijkt me wel duidelijk) aan E. du Perron toegeschreven pornogedichten ‘Terzinen voor Elizabeth’ en ‘Tweezang’. Ik vrees dat ik de auteur van beide gedichten ook niet zal achterhalen – want geen idee hoe ik dat zou moeten doen.

Beetje als een nachtkaars, dit.

Karel ten Haaf