Met je hond in de bus naar Rockanje

Autisme is ‘in’. Dat klinkt misschien raar, maar tegenwoordig is het alsof het verschijnsel zich als een epidemie over het land verspreidt. Dat autisme natuurlijk een reëel probleem is voor de minderheid die er daadwerkelijk mee wordt geboren, sneeuwt daardoor op z’n zachtst gezegd nogal onder. Judith Visser ontdekte volgens de flaptekst van Zondagskind, haar vierde roman (ze schreef daarnaast ook nog een heleboel thrillers), op volwassen leeftijd dat zijzelf het syndroom van Asperger heeft en besloot daarom dit boek te schrijven. Dat gegeven strekte bij deze lezer niet bepaald tot aanbeveling. Daar gaan we weer, dacht ik, weer zo’n zielig verhaal van iemand die een valide excuus opeist om tegen het leven in bescherming te worden genomen. Gelukkig bleek die vrees totaal ongegrond.

Hoofdpersoon Jasmijn Vink groeit op in een buitenwijk van Rotterdam en is meteen al ‘anders’. Ze maakt moeilijk of eigenlijk géén contact met anderen. Alleen thuis bij haar ouders voelt ze zich thuis, al richt ze in de eerste plaats haar aandacht op haar hond Senta. Haar ouders en vooral haar oudere broer zijn slechts passanten in haar bestaan. Reeds als jong meisje neemt ze alles letterlijk en is ze compleet in zichzelf gekeerd. Alle dingen die andere kinderen leuk lijken te vinden, vindt zij vréselijk en ze schermt zich er het liefst zoveel mogelijk vanaf. Haar eerste dag op de kleuterschool is vooral vanwege het lawaai een ware kwelling en ze gaat ervandoor. Haar ouders laten Jasmijn uiteindelijk haar eigen gang gaan; ze eet op haar eigen kamer en gaat op in haar eigen droomwereld. Bij juffen wekt ze in eerste instantie een domme indruk, aangezien ze in de klas haar mond nooit opendoet, terwijl ze in feite juist voorlijk is.

Visser schetst Jasmijn als een hoogsensitief kind dat gauw overprikkeld raakt en veel moeite heeft met het inschatten van sociale situaties en andermans verwachtingen. Vooral als Jasmijn nog een kind is, leidt dat tot grappige, soms bijna hilarische situaties. Wil mama niet met haar en haar hond naar het strand? Dan stapt het meisje gewoon ’s ochtends in alle vroegte op de metro en in de bus en belandt ze in Rockanje, zonder er een moment bij stil te staan dat haar ouders volledig in paniek zijn als ze ontdekken dat hun zevenjarige dochter weg is. Visser beschrijft tamelijk meesterlijk hoe verbaasd haar ik-personage is als ze bij terugkomst wordt geconfronteerd met de emoties van haar ouders:

Ik had verwacht dat mijn ouders er trots op zouden zijn dat ik helemaal zelf
naar Rockanje was gegaan (…) Ze zouden spijt hebben dat ze naar Oma Vink
waren gegaan, want veel liever hadden ook zij de dag aan zee doorgebracht.
Maar mijn ouders waren helemaal niet bij oma Vink geweest. En ze waren boos. Heel boos. Mijn moeder was zelfs in tranen.

Het boek kent meer zulke tragikomische momenten. Jasmijn schat situaties slecht in en reageert vaak op net de verkeerde wijze. Vaak weet zij wel wat ze zou moeten doen – in gedachten bestaat een ‘Normale Jasmijn’ die sociaal is en altijd weet wat ze moet zeggen – maar in de praktijk komt het er niet uit. Met de jaren leert ze zichzelf echter allerlei technieken aan om te leren wat andere mensen willen, aangezien zij de signalen zelf niet op een ‘normale’ manier oppikt. Zo bestudeert ze gezichtsuitdrukkingen in stripverhalen zodat ze die in het echte leven bij anderen kan herkennen.

Met zo’n thema had het allemaal larmoyant kunnen uitpakken, de valkuil waarin Visser in haar vorige roman In seizoenen trapte, maar het is juist een erg vermakelijk, vrolijk, in sommige opzichten zelfs lichtvoetige roman geworden, al is het tegelijkertijd schrijnend wat dit meisje moet doorstaan doordat ze anders is dan anderen. Het moet vooral erg vermoeiend zijn om zo zelfbewust als Jasmijn te zijn; niets is vanzelfsprekend, over alles moet worden nagedacht.

Het boek is het sterkst als het hoofdpersonage erg jong is. Als jonge vrouw lijkt Jasmijn zich door haar uniekheid boven anderen verheven te voelen en begint ze nogal wat humorloze arrogantie te vertonen. Het zal ongetwijfeld een realistisch, natuurlijk overlevingsmechanisme zijn voor iemand in haar situatie, maar het stoot de lezer tevens af. Bovendien is het verrassende van de karakterontwikkeling er tegen die tijd wel weer vanaf.

Jammer aan het boek is dat het misschien de indruk wekt dat het alleen maar interessant is voor lezers die óók autisme hebben of door een duurbetaald bureau hebben laten bepalen dat hun zoon of dochter het heeft. Zondagskind zou namelijk ook andere lezers moeten bereiken, eenvoudigweg omdat Visser met haar vlotte pen haar onderwerp succesvol ontstijgt. De roman bevat overigens een wonderschone sterfscène van een hond die mij in het openbaar aan het huilen kreeg. Dit is met gemak Vissers beste boek.

Lucas Zandberg

Judith Visser – Zondagskind. HarperCollins, Amsterdam. 480 blz. € 19,99.