Hoorcolleges

‘Hoe naarstig men het onderwijs ook verbetert, je zult altijd lui houden die echt iets willen leren,’ schrijft Jean Pierre Rawie in Verstrooid van schoot, een bundeling van zijn columns uit het Dagblad van het Noorden. Rawie is iemand die zijn stukken en zijn conversatie doorspekt met citaten en verwijzingen en daarbij altijd een ironische grondtoon hanteert. Zo begint hij zijn stukje ‘Plee’ aldus:

Goethe zei (dit is een ijzersterk begin: misschien dat een enkele lezer meteen afhaakt, maar je hebt er ook – en dat zijn de meesten – die denken ‘Goethe! Dat kon wel eens verdomd interessant worden. Die Rawie is niet van de straat!’ Zo is het.)
Goethe zei dat alle poëzie gelegenheidspoëzie was.

Om het bovenstaande te begrijpen moet je het woord ‘naarstig’ kennen, weten wie Goethe was en ironie kunnen begrijpen. Dat is misschien wat veel gevraagd maar als parttime docent doe ik mijn best om mijn studenten ook zover te krijgen. We kregen zelfs het predicaat ‘topopleiding‘. Op mijn school verbeteren we het onderwijs dan ook telkens. Ik ben daar een voorstander van, zolang het kennisniveau maar gehandhaafd blijft. Laatst kwam ik met een aantal collega’s van andere hogescholen samen om te praten over wat wij doen met het onderdeel literatuurgeschiedenis. Dat was een leerzame dag, vooral ook omdat je merkt dat we allemaal tegen dezelfde problemen oplopen en ons onderwijs zo goed mogelijk proberen in te richten zodat we aansluiten bij de eisen die van hogerhand komen. Het is nu vooral de bedoeling dat we zoveel mogelijk leraren in zo kort mogelijke tijd naar het ‘werkveld’ sluizen vanwege de lerarentekorten. Dat heeft zo zijn weerslag op de eisen die je kunt stellen.

Een van de colleges (of modules of onderwijseenheden, ik vergeet altijd hoe wij onze vakken noemen) die wij nogal grondig aanbieden is de literatuurgeschiedenis (zie hier waarom). De vorm waarin we dat doen is het ouderwetse hoorcollege. De zalen zitten meestal vol (zo’n 60 man) terwijl er geen aanwezigheidsplicht is. Toen we vorig jaar gedwongen waren om van anderhalf uur terug te gaan naar colleges van een uur kwamen er protesten van studenten. Dit jaar hebben we de situatie dus weer teruggedraaid.

Er hangt altijd iets stoffigs en muffigs rond hoorcolleges. Studenten hoeven niets te doen, want de leraar doet al het werk wel. Je kunt dus met gemak iets niet voorbereiden. Je kunt met je gedachten afdwalen. De netto leeropbrengst zou gering zijn, terwijl de docent zijn kunstje opvoert.

Onderwijskundigen kunnen vast allerlei onderzoeken aandragen waaruit blijkt dat actieve werkvormen tot veel betere leerresultaten leiden. Toch valt er vanuit de praktijk wel iets tegenin te brengen. Laat ik maar beginnen met mijn persoonlijke ervaringen. Ik heb zelf altijd genoten van hoorcolleges, die van Jacques Sicking en Mary Kemperink om er maar twee te noemen. Het meest heb ik geleerd tijdens mijn bijvak kunstgeschiedenis waar we met meer dan honderd man in een zaal les kregen van de latere museumdirecteur Hans Locher, die zijn ongebreidelde kennis stotterend en wel (vooral Cy Twombly was een struikelblok) overbracht via dia’s van schilderijen. Geen filmpjes, geen zang en dans, maar dia na dia uitleg en interpretatie. Dat zou ik nu ook nog wel willen volgen; ik hoop dat tegen de tijd dat ik met pensioen ga dit soort colleges nog gegeven wordt en ik weer in de collegebanken kan plaatsnemen. Samen met Roos Custers geef ik in de bibliotheek lezingen in de reeks Mijlpalen in de literatuur. Afgelopen week over Nescio en daar komen zo’n vijftig man op af. Hier in Groningen organiseert de universiteit altijd de lezingenreeks Spraakmakende boeken: een fantastische reeks waar elke keer meer dan honderd man op afkomt. Lezingen zijn dus bijzonder populair.

Een andere reden om hoorcolleges in stand te houden is omdat studenten er zelf om vragen. Natuurlijk zal niet iedereen staan te juichen bij deze werkvorm, maar veel deeltijdstudenten vinden het wel fijn om na een dag werken ’s avonds te kunnen luisteren naar iemand anders. Er wordt weleens gezegd dat luisteren een erg passieve leerhouding is, maar daar ben ik het niet mee eens. Je moet namelijk alert blijven, de gedachtegang van de docent volgen en koppelen aan wat je zelf weet en kent. Of je het met hem eens bent of niet. Ik heb altijd het idee dat ik enorm actief aan het denken ben, als ik aan het luisteren ben.

Misschien horen hoorcolleges bij oude mensen van boven de vijftig, de jongere generatie kan zich maar tien minuten concentreren. Ook dat beeld klopt niet helemaal. Ik heb de afgelopen weken een paar colleges gevolgd bij een collega die twintig jaar jonger is en die krijgt moeiteloos een groep voltijdstudenten mee als hij, bijvoorbeeld, Warenar behandelt. Ik moet wel zeggen dat hij en ik geen statische hoorcolleges geven, maar onderwijs-leergesprekken voeren met onze studenten. Het college gaat dan ook over gierigheid en kan plotseling ook over het programma First dates gaan en de vraag wie na een etentje de rekening moet betalen. Ik denk dat onze studenten via de band toch veel van Warenar leren. Het scheelt wel als een docent zijn belezenheid kan overbrengen en dat hij ze aan het denken zet. Ik zie bij mijn collega dat dat volop lukt. Wie feiten wil, leest maar een Wikipediapagina; wie wil leren denken over een tekst heeft veel aan onze hoorcolleges.

Die hoorcollegereekss van Locher betekende voor mij een deur die opengezet werd naar een andere wereld. Tot op de dag van vandaag heb ik daar wat aan. Mijn angst is een beetje dat we door allerlei onderwijsvernieuwingen ons kostbaarste kroonjuweel weggooien. Ik heb nog even naarstig gezocht naar een citaat van Multatuli (verdwenen uit de nieuwe Kennisbasis voor tweedegraadsdocenten) waarmee ik mijn eruditie kan aantonen, mijn opvatting over onderwijs kan onderbouwen en aan deze toch al veel te lange column nog een pedant einde kan draaien.

Ons onderwys moest het denken niet tegenwerken. Wat en hoeveel men op de school leert, zou er minder toe doen, indien we slechts het leeren niet afleerden.

Een mooi citaat, dat overigens ook ingezet kan worden voor mensen die tegen hoorcolleges zijn en tegen literatuurgeschiedenis. Zie hier het ongebreidelde altruïsme van een letterkundedocent.

Coen Peppelenbos