Solipsistische zangen

De dichter geeft een goede kenschets van wat woorden voor hem zijn in het gedicht ‘Bloedsomlopen’:

Woorden zijn dieren dieren
vragen ons hen te volgen
naar nesten van rebellie

de flakkering tegen de wand
van bezielde bloedsomlopen
wij zijn aangekomen

in de woorden elk van hen
een klein en ingehemd nirwana

GELúK BEGóN

Met woorden kun je gedichten maken, zoals je met verf schilderijen kunt maken. Als het goed is, ademen beide poëzie. En daar word je gelukkig van. Je gaat zingen als een Laiwarikon, een kleine vogel met een kuif en een verhoudingsgewijs lange snavel die een beetje krom staat. Hij lijkt op een kuifmees of kuifleeuwerik. Hij staat – in de illustratie van Melle Hammer – op de omslag van de bundel op een zeer kleine planetoïde.

Er zijn meer ‘Bloedsomlopen’ in de bundel. Op p.28 vragen de dieren niet, maar ‘smeken ons hen te volgen / naar grotten van rust. De vijfde regel is ‘de wind valt stil en doedelt’. Wat is een ‘ingehemd nirwana’? Een ingepolderde hemelse rust. De dichter vindt zijn geluk in woorden. Bij de herhaling van ‘dieren’ moet ik denken aan Luceberts ‘weg van verlatenheid naar gemeenschap / de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg’. Ook Lucebert lijkt in zijn gedichten op weg naar een soort nirwana. Op p. 49 ‘noden’ de dieren ons ‘naar hutten van droom // tussen wortelstokken sterrenschepen / vaandels van de herfst / zijn wij aangekomen’. Het nirwana is hier ‘onbekend’. Op p.73 ‘manen’ de dieren ons en dan staan er de ‘grotten’, ‘hutten’ en nu ook ‘paleizen breed en vol’. Tenslotte wordt ‘een klein en voorbestemd nirwana’ toegevoegd.

Woorden zijn dieren dieren
manen ons hen te volgen
naar nesten van rebellie
naar grotten van rust
naar hutten van droom
naar paleizen breed en vol

de flakkering tegen de wand
van bezielde bloedsomlopen
wij zijn aangekomen

in de woorden elk van hen
een klein en ingehemd nirwana
elk van hen
een klein en onbekend nirwana
elk van hen
een klein en voorbestemd nirwana

Hoe dan ook: woorden jagen ons dichters op naar donkere plekken, naar rust en onrust, naar armoe en weelde, naar onbestemde verrukking, die voorbestemd lijkt of misschien wel is.

Ghyssaert is verder gegaan in zijn dichterschap, verder in de raadsels van leven en dood, maar, schrijft hij in het laatste stuk proza van de bundel: ‘Probeer vooral leven en dood niet te begrijpen. Je begrip zou ze doen krimpen.’ ‘Je begrip zou kleverige vernedering zijn.’

Met de muziek kwam de poëzie. Die vond zijn weg in gedichten. Die kwamen in bundels, in een Poëziemuseum, dat ‘bijna niet bezocht werd’. De dichter geeft een opmerkelijke en poëtische beschrijving van dat Poëziemuseum, ‘een rechthoekig gebouw van twee verdiepingen in koloniale stijl. Binnen, in de gestucte ruimte, kronkelde zich een donkere, hardhouten trap langs de muren, naar nergens toe’. In dat museum is Laiwarikon, die fluistert, zingt en buldert. Het verhaal, de mythe, geeft, hyperbolische, gigantische beelden en komt weer tot een cynische rust, een ‘bodemloze vijver van de poëzie’. Tenslotte volgt in de bundel een laatste lange dichtvorm met veel wit, met als titel Bodemloze vijver, een woordenverzameling voorbij algemene betekenis, een solipsistische zang: ‘Uw / toege- / sneeuwde / mond de chora / van het / alfa / bet’.

Remco Ekkers

Peter Ghyssaert – Laiwarikon. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 86 blz. € 19,99.