Slangen in het gras

Het titelgedicht roept veel vragen op. Wie maken deel uit van het paringsritueel? Zijn dat de lezer en de schrijver? Waarom worden ze in die volgorde genoemd? Of zijn het de zeedieren die aan land kruipen? Waarom gaan lezer en schrijver huiswaarts en wat betekent hier ‘huiswaarts’? Waarom gebruikt de dichter het plechtige woord ‘weder’? Moet het archaïsche karakter daarmee benadrukt worden? Wie zijn de je-figuren? De zeedieren die gaan landen? Zij hesen zich ‘op het continent’, ontvluchtten ‘de elektrische gesel / van de kwallen’. Wat een origineel argument trouwens om de zee uit te gaan. Wie organiseerde het welkomstfeest? Wie zijn de lezer en de schrijver en waarom weet iedereen dat ze na de paartijd naar huis gaan en dan ook nog ‘somber geschminkt’? Thies verwijst naar het ‘Negende gedicht voor Maria Magdalena’ van Paul Snoek, waarvan de laatste strofe luidt: ‘Wij weten weinig van de weelde, maar we weten
dat weelde niet meer wederkerig is. Immers
na de paartijd gaan de vrienden huiswaarts
blauw geschminkt als een onweer en somber.

De liefde leeft niet van de mens alleen.’


Iedereen weet: na de paartijd gaan lezer en schrijver huiswaarts, / somber geschminkt. Zij keren niet weder. Lang hield het water je onder, maar je raakte aan land, hoestte, hapte lucht. / Een prent in het zand waar je lichaam zijn adem hervond, / zich hees op het continent. Je ontvluchtte de elektrische gesel / van de kwallen, hun drijvende koepels, klokken en schotels, / hun lange vangdraden, de kaken / van torpedovormige roofvissen. / Er was een welkomstfeest. Muziek. Rook. / Maar na het paringsritueel / gingen lezer en schrijver huiswaarts, ieder, terwijl de reptielen / op het droge kropen.

In het openingsgedicht lijkt het te gaan over een vermoeid paar. ‘De afspraak is dat we elkaar niet duurzaam / schenden’. Hoe kunnen bij de ‘wij’ nieuwe tanden groeien? De ‘ik’ omklemt de schouders in een poging ‘haar?’ niet oud te laten worden. Dat is een sterk beeld. In de tweede strofe krijgen we zicht op camouflage van slangen. Roept dit een paradijsbeeld op na de val of net voor de val? Het ‘ontkleden’ weerspreekt dat. Het stel lijkt in elkaar op te willen gaan. De laatste regel doet denken aan de rib van Adam.

Beschut

De afspraak is dat we elkaar niet duurzaam
schenden. In onze monden groeien nieuwe tanden,
als we slapen omklem ik je schouders
zodat je niet oud wordt.

Slangen: opgerold in het gras, rond een tak gevonden
of bruin in dorre bladeren, aarde. Camouflage
Is de bereidheid op te gaan in wat je inbedt,
een uitstulping te vormen van de ondergrond.
We ontkleden elkaar, je legt jezelf op mij.
Het is alsof je lichaam uit het mijne groeit.

Zoveel vragen over twee gedichten. De gedichten intrigeren. Ze zijn origineel, lijken absurd en verontrustend. Die bijvoeglijke naamwoorden zijn ook van toepassing op de andere gedichten van de bundel.

De eerste afdeling waaruit bovengenoemde gedichten komen, heet ‘Leefden wij als de dieren’ en er is ook een gedicht dat die titel draagt. Het gaat om gedichten die een soort heimwee en verlangen vertolken naar een eerder of vroeger stadium: eerder in de evolutie of vroeger in de jeugd. Mensen denken te veel. ’Leefden wij als de dieren, / wij hadden een doel en een seizoen.’ Mensen zijn ‘Een parodie op het dier’ en ook in een bepaald opzicht minder of armzaliger dan ‘Seringen, sneeuwkoud water, een pulserende spier.’ (Thies is sterk in zulke opsommingen.) Het gedicht met deze opsomming gaat zo verder: ‘Was het leven zo, bitter en bruidzoet en weldadig en witpurper, wij zouden / zingen. Wij zouden worden doordrongen.’

In de afdeling ‘Iedereen weet dat zij waanzinnig is’ gaat het om gedichten die zich uitspreken over de verhouding tussen een ik en een vrouw. Zij maken deel uit van één huishouding. Er wordt afgewassen, gegeten in een angstige en intimiderende sfeer, ook agressief. Het gebraad op tafel wordt een ‘kreng’ genoemd, ‘het cellofaan rond een bos tulpen’ wordt stukgeknipt, zo ‘als een verpleegkundige de broekspijp om een gebroken been’. De vrouw, ‘de hachelijke stiefmoeder’? is te feestelijk gekleed en haar make-up is ‘overbewust’. In de reeks ‘Rituelen’ is haar mond ‘kardinaalrood’. Je zou als lezer kunnen denken: is dit niet te particulier?, maar wat doet dat er toe? De sfeer is duidelijk genoeg en de woede over de situatie. Het zijn krachtige, idiosyncratische gedichten.

Remco Ekkers

Willem Thies – Na het paringsritueel, Podium, Amsterdam. 76 blz. € 22,00.