Poëtische psychose

Opgroeien zonder te weten wie je ouders zijn, kan het leven van een mens enorm beïnvloeden. In De jongen en de zee van de Canadese schrijver Denis Thériault sluiten twee jonge jongens een innige vriendschap. Wat hen vooral bindt is het leven zonder vader of moeder.

De naamloze verteller wordt opgevoed door zijn grootouders, nadat zijn vader bij een sneeuwscooterongeluk om het leven is gekomen en zijn moeder in een langdurig coma is beland. Zijn vriend heet Luc Buzeau en deze jongen leeft bij de man, die aanvankelijk zijn vader heet te zijn, een armoedige en heel gewelddadige visser, die door hem ‘de Hond’ wordt genoemd. Het enige dat voor Luc telt, is dat deze man hem ervoor behoedt in een internaat of pleeggezin te moeten opgroeien. Luc leidt zo’n beetje zijn eigen leven, ziet er ook verwaarloosd uit en leeft vooral en het liefst in de nabijheid van de zee. Op school is hij het mikpunt van ernstige pesterijen, die hij weet te weerstaan door nergens op te reageren.

De vertellende jongen kan het gesar en geweld tegen Luc op een gegeven moment niet meer aanzien en komt tussenbeide. Als de furie zich daarop tegen hem richt, ontwaakt Luc uit zijn lethargie en samen weten ze de bendeleider en zijn meelopers van zich af te slaan. Dat is het moment waarop ‘de krab’ het leven ziet; een vriendschapsovereenkomst, die ook inhoudt elkaar nooit lastige vragen te zullen stellen.

In een lyrische, ‘vondsterige’ stijl, waar beslist niet iedereen van houdt – muggen heten ‘miniatuurheli’s’, artsen ‘esculapen’, en zonneschijn wordt omschreven als ‘het opwekkende elixer dat uit het aangeslagen vat van de zon stroomt’ – schetst Thériault de ontluikende vriendschap tussen de twee jongens, die beiden een groot gemis voelen. Maar terwijl de moeder van de verteller ten langen leste uit haar coma ontwaakt en grotendeels herstelt, wordt steeds duidelijker dat de moeder van Luc is verdronken of zelfmoord heeft gepleegd door de zee in te lopen. Hij kan met die gedachte echter niet leven en krijgt te maken met ernstige wanen, die voortkomen uit dromen, die hem vertellen dat zijn moeder een waterwezen is geworden en deel uitmaakt van een volk waar ook hij toe meent te behoren.

En ’s avonds bij het vuur heeft hij het over de blauwgetinte zeemeermin die over de Spitalen heerst. Hij vertaalt voor mij de lieve gesprekken die ze met elkaar voeren. Daarna heeft hij het weer over de luisterrijke Stad, over het bruisende leven in de slingerende straatjes en over de vreedzame manieren en de deugdzaamheid van het watervolk.

Net als bij de bizarre trucs die de jongens toepassen om de moeder van de verteller te helpen ontwaken uit haar coma, sluipen bij Luc’s toenaderingspogingen tot het watervolk, steeds meer fantasy-aspecten het verhaal binnen. Maar je zou Luc’s gedrag evengoed een poëtische psychose kunnen noemen, voortkomend uit diens obsessie dat zijn moeder niet verdronken is, maar zelf gekozen heeft voor een nieuw leven onder water. De verteller haalde eerder weliswaar ook allesbehalve rationele streken uit om zijn moeder te redden, toch maakt hij zich wel zorgen over de geestelijke gezondheid van zijn vriend en realiseert hij zich dat die een dokter nodig heeft.

Thériault mengt werkelijkheid en fantasie, haalt daar ook graag de altijd overweldigende en magische Canadese natuur bij aan, maar roept door zijn vaak nogal geforceerd poëtisch bedoelde formuleringen ook wel irritatie op. Een opmerking van Luc ‘gleed van zijn lippen als een vilten laars op een geboende parketvloer’ en ‘draderige seconden klonterden samen’, terwijl ‘de tijd wolkte langs de muren’. Deze winderige schrijfstijl doet, naarmate het verhaal vordert, steeds meer afbreuk aan de literaire waarde van de thema’s, waarvan je in het begin dacht dat Thériault ze aan de orde wilde stellen. Maar daar lijkt het hem uiteindelijk helemaal niet om te gaan. De pijn om te moeten opgroeien zonder (een van) je ouders, is hier vóór alles een ‘haakje’ om een modern sprookje te kunnen vertellen, dat nog maar nauwelijks raakvlakken heeft met de realiteit.

André Keikes

Denis Thériault – De jongen en de zee. Vertaald door Gertrud Maes en Martine Woudt. Meulenhoff, Amsterdam, 208 blz. € 19,99.