Buigzame, moeilijk doordringbare mystiek

Boeken die door een auteur geschreven worden als reactie op, of verwerking van een persoonlijk verlies, zijn er legio. Twee recente, sterke, literaire boeken met ongeveer dezelfde premisse zijn P.F. Thomése’s Schaduwkind over zijn overleden dochtertje en Pieter Boskma’s Doodsbloei over zijn overleden vrouw. Peter Verhelst voegde daar eerder dit jaar zijn roman Voor het vergeten aan toe.

Voor het vergeten gaat over zijn moeder, die in bed plotseling overleed aan een hartaderbreuk. Al op de eerste pagina’s belt zijn vader hem op. ‘Ik denk dat ma aan het doodgaan is,’ zegt hij – zo’n simpel en kwetsbaar zinnetje dat het niet verzonnen kan zijn. Hij ijlt naar het huis, naar de slaapkamer, naar het bed, om daar de overleden moeder aan te treffen. Pas later ziet hij in een ooghoek het medisch personeel: ‘Hun blik op de grond gericht. Ze hebben niet eens hun koffers moeten openklikken. Zuurstofflessen, defibrillator, brancard: nutteloos.’

Wat volgt is een eigenzinnige vertelling langs onder meer oud-Griekse mythologische goden, halfgoden, mensen en verhalen, hedendaagse beeldende kunst en kunstenaars en ronduit sprookjesachtige vertellingen: zo gaat hij vissen in een meer, terwijl duidelijk is dat hij anders nooit vist. Hij wil een hengel kopen, maar krijgt die van de verkoper, die daarna een boterham aan de vislijn bindt. De boterham komt op een gegeven moment boven water en ziet eruit als een grote, rode mond. Kan hij zich voorstellen dat hij een wens mag doen? Hij wordt in slaap gewiegd, wordt ’s nachts eenzaam wakker en keert terug naar huis. Zo worden we door Verhelst meegenomen van het ene naar het andere verhaal.

Maar hoe fantasierijk of troostend sommige uitweidingen ook kunnen zijn, vroeg of laat is er altijd weer de dreun van het verlies van de moeder, waarmee het personage ruw uit de verhalen wordt wakker geschud. Ontroerend is het hoofdstuk direct na de dood van zijn moeder, waarin de hoofdpersoon vooral op de automatische piloot handelt, thee zet voor zijn vrouw, volgt hoe de kat door de tuin en het huis loopt, kijkt naar zijn vrouw die in haar atelier werkt. Juist in die motorische handelingen en in steeds dat kijken schuurt het steeds even. Door het hele boek heen duiken prachtige zoekende zinnen op als deze: ‘Wat kun je anders doen dan kijken, opnieuw kijken, beter kijken, betasten met je ogen, ruiken en luisteren en proeven met je ogen, elk detail, elke kleurschakering, elke welving, elke cel, in elke cel, in de hoop nooit te vergeten, in de hoop niet verloren te laten gaan, voor altijd bij je te kunnen houden – had ik maar beter gekeken, elk detail, elk geliefd detail, elke…’ Het is zoeken naar woorden, maar op zo’n manier dat de zoektocht zelf belangrijker en rijker en leerzamer is dan datgene waar hij naar lijkt te zoeken. Essentie van dit boek lijkt vooral de taal zélf die Verhelst inzet, op het spel zet, om de zoektocht mee vorm te geven. De kwetsbaarheid schuilt minstens zoveel in de manier van formuleren dan in de gebeurtenissen zelf.

Elke schrijver zal zich bij een beladen onderwerp als gemis en rouw direct geconfronteerd zien met het cliché, het willen vermijden van het cliché, het onzegbare van het gemis en het verdriet, de vragen die niet beantwoord worden. Ook Verhelst is hier en daar te betrappen op een zin of een uitroep (bijvoorbeeld: ‘De dood van mijn moeder verhindert me na te denken.’) die niet verder komt dan de alleralgemeenste uiting van het alleralgemeenste verdriet van een kind om zijn overleden ouder. Voor het vergeten doet me daarom op sommige momenten denken aan wat wijlen Thomas Blondeau in oktober 2013, kort voor zijn dood, in een interview in de NRC zei over Roland Barthes: ‘Op een gegeven moment wordt Barthes vergeven van rouw omdat zijn moeder overlijdt. Dan zie je dat deze fantastisch slimme man, die zijn eigen cultuur kon openbreken en een rebel was op zijn manier, niet anders kan dan in clichés praten over het enorme verdriet dat hem getroffen heeft. Dat vind ik absoluut troostend. Vanwege het simpele besef dat iemand tegen je zegt: je bent niet alleen, het is niet gênant.’ De boeken Schaduwkind en Doodsbloei tonen deze moeilijkheid van de achtergeblevene, in alle kwetsbaarheid: zowel het moeten beschrijven als het niet werkelijk onder woorden kunnen krijgen van het gemis. En ook Verhelsts vertelling krijgt soms die dwingende trekjes om die onmogelijk precies te formuleren rouw te benoemen, zoals in deze passage:

Het verdriet is de röntgenstraling die de aanwezigheid van het zwarte gat verraadt. Hoewel de moeder het centrum is, zal ik met handen en voeten alles en iedereen eromheen proberen te beschrijven. Tastend, benaderend, omcirkelend. Het zwarte gat is zo sterk dat alles er onherroepelijk door wordt aangetrokken. Alles wat ik zie en hoor wil ik met de dood verbinden, zelfs een bos, een beek, een landschap.

Later, via de mythe van Actaeon, benoemt Verhelst die niet-theologische christelijke drie-eenheid: ‘Geloof. Hoop. Liefde. Drie versies van verlangen.’ Geloof, hoop en liefde vormen de kern van Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs uit het Nieuwe Testament. Maar het verlangen speelt in dit verband een bredere rol dan alleen religieus. Verhelst vervolgt zijn verhaal met prikkelende metaforiek over verlangen – de emotionele kern van gemis en rouw – naar de naaste die er niet meer is:

Verlangen is de bliksemschicht die de stronk van een knotwilg kan splijten. Of. Verlangen is een sterrenhemel omdat die het gevoel geeft deel uit te maken van iets groters. Of. Sommigen beschouwen het als een zonde om te willen wat er niet is, of zeggen dat het een ziekte is, dat verlangen, en geven er dure namen aan om het tam te krijgen. Alsof verlangen een hond is. Sommigen blijven erdoor bezield, hoewel ze weten dat je overal voor moet betalen en dat de pasmunt voor verlangen vaak uit angst, verdriet en verlatenheid bestaat.

De totale veelzijdigheid en complexiteit van deze drie versies van verlangen maken het moeilijk om de confrontatie aan te gaan met (die versies van) het verlangen. Zoals we nauwelijks echt de confrontatie met de rouw aan kunnen gaan, zo kunnen we dat ook niet met onze verlangens. Verhelst wijst er steeds weer op, door via mythologieën en schilderijen en andere terzijdes allerhande omtrekkende bewegingen te maken, dat we hooguit echt kunnen nadenken over onze verhouding tot de echt moeilijke plekken in het leven.

De verteltrant van Voor het vergeten sluit nauw aan bij de ongrijpbaarheid van Verhelsts oeuvre. Zowel de vorm als de inhoud van zijn werk, ook van dit boek, is van een lenige, maar moeilijk doordringbare mystiek. Zijn poëzie waaiert geregeld zo breed en in zulke eloquente volzinnen over de pagina’s uit dat het vaak bijna proza lijkt, en zijn romans zijn geschreven met zo’n talige verbeeldingskracht en intensiteit dat het, hoewel nog net proza, zeer poëtisch aandoet. Verhelsts boeken kennen vaak nauwelijks een echt plot, maar laten zich vaak lezen als dromerige, associatieve, quasi-spirituele vertellingen, geregeld op de grens van het dierlijke in de mens en het menselijke in het dier.

De ongrijpbaarheid wordt in Voor het vergeten tot in de taal zelf gethematiseerd. De hoofdpersoon duikt de avond voor de begrafenis op internet een tekst op over de ‘zeven punten van rouw’: shock en ontkenning, pijn en schuld, boosheid, onderhandeling, depressie en verdriet, test en wederopbouw en tot slot aanvaarding. Deze tekst is in een ander lettertype en in rammelend Nederlands opgesteld. Het personage zegt vervolgens: ‘Het duurt een tijdje voor ik de ware boodschap van de tekst begrijp: vanaf nu leef ik in een Google translation van de wereld die ik dacht te kennen.’ Het ging niet in eerste instantie om de inhoud van de tekst, de stappen van rouw en verwerking, maar de vorm: het niet (meer) kunnen begrijpen en onder woorden kunnen brengen, het onvermogen misschien ook dat je, juist bij rouw, voelt, omdat je de essentie van je gevoelsleven niet (goed) onder woorden kunt brengen.

Andere centrale gegevens van vrijwel al Verhelsts boeken zijn de sterke lichamelijkheid, de lenige beweging en zichtbaarheid van botten, spieren en ledematen, bewegingen die in andere bewegingen overgaan, het nauwkeurig gechoreografeerde ballet dat Verhelst zijn personages laat uitvoeren. Verhelst beschrijft dit regelmatig zo expliciet beeldend dat de lichamelijkheid, de motoriek op de voorgrond komt te staan en niet de richting van zijn verhaal. Niet dat dit erg is: vaak lijkt het Verhelst er op de eerste plaats om te gaan zijn lezers te betoveren en niet om een plot uit te werken.

Los van de aanleiding van het boek doet Voor het vergeten sterk denken aan Allerzielen van Cees Nooteboom. Beide boeken zijn redelijk volvet en hebben weliswaar verschillende, maar ook enigszins vergelijkbare eenzame, mannelijke personages. Nooteboom laat de hoofdpersoon van Allerzielen rondlopen in een besneeuwd Berlijn en hangt aan een flinterdun plot een aantal interessante, geleerde essays en ideeën over kunst op. Verhelsts hoofdpersoon doolt op ongeveer eenzelfde manier rond, zij het dat zijn decor minder concreet wordt gemaakt. Nooteboom en Verhelst gebruiken beiden een dun plot en rijgen logisch op elkaar volgende gedachten, visies en interpretaties aaneen die voor een deel over kunst gaan (en ook Verhelst is kwistig met neerslag, met naast sneeuw ook veel regen in diverse hoofdstukken).

Maar er zijn ook verschillen. Voor het vergeten is veel associatiever opgezet en brengt in de breedte veel meer materiaal in het spel. Waar Nooteboom via zijn personage een meer verstandelijke en bewonderende benadering van kunst etaleert, zoekt Verhelst het (zoals in de meeste van zijn boeken) vooral in het fantasierijke, het dierlijke en het zintuiglijke. De ervaring met kunst die Nooteboom vooral beschrijft, maakt Verhelst vooral voelbaar. En waar Nooteboom de lezer op een prettige, enthousiasmerende manier onderdompelt in schoonheid en opnieuw, of anders, leert kijken naar kunst, maakt Verhelst vooral het doorleefde aspect duidelijk, zonder dit ergens te benoemen: de essentie van kunst is juist datgene wat zich aan de waarneming onttrekt, datgene is wat juist níét zichtbaar of zelfs maar begrijpelijk is, maar des te meer ervaren kan worden. De verbanden tussen de wereld van de kunst en de wereld buiten de kunst, waar Nooteboom in Allerzielen niet of nauwelijks over schrijft, zijn voor Verhelst juist essentieel.

Voor het vergeten is één van Verhelsts beste, meest complete boeken. In dit boek komt het evenwicht tussen al die elementen uit zijn werk, met tegelijk een gretige en precies afgemeten intensiteit in elkaar gevlochten, het mooiste en het meest afgewogen uit. Wat sterk opvalt, maar geen moment stoort, is dat strak gecomponeerde aspect van deze roman: al die elementen die op elkaar volgen en tegen elkaar worden uitgespeeld, vormen tezamen één van de meest hechte, gelaagde, veelzijdige, doordachte én doorleefde boeken uit Verhelsts oeuvre.

Roel Weerheijm

Peter Verhelst – Voor het vergeten. De Bezige Bij, 352 blz. € 19,99.