Hiphop als onderzoeksobject

Het is hem niet meteen aan te zien, maar Will Ashon (1969), een keurige Brit die een degelijke opleiding in Oxford genoot, heeft een verleden als baas van Big Dada, een op avontuurlijke hiphop gericht Engels muzieklabel. Toen hij op een bepaald moment naar eigen zeggen geen muziek meer kon horen, nam hij afscheid van zijn carrière en ging hij schrijven. Inmiddels heeft hij al een paar romans gepubliceerd, die echter niet in het Nederlands werden vertaald. Maar de lokroep van de muziek bleef klinken, en toen hij weer intensief ging luisteren naar Enter the Wu-Tang – 36 Chambers, het debuutalbum van de invloedrijke hiphopformatie Wu-Tang Clan, leverde dat uiteindelijk een boek met 36 stukken op.

Het is inmiddels al meer dan 25 jaar geleden, maar toen Enter the Wu-Tang op 9 november 1993 uitkwam, sloeg het in als een bom. De plaat klonk donker, gevaarlijk, totaal anders dan de slicke gangstarap die toen de boventoon voerde of het ongeïnspireerde, lome geneuzel van de meeste hedendaagse hiphopalbums:

zo hard, zo luid gemixt, dat het klinkt alsof iemand marmer van een standbeeld aan het hakken is; hier en daar zijn er flarden van een andere beat tussen gepropt, overladen met reverb alsof het geheel midden in een of andere eeuwenoude stenen hal is opgenomen, zodat de omvang van de ruimte die ze innemen op magische wijze groeit en krimpt.

En vooral de teksten weken volledig af van de gebruikelijk conventies: in plaats van de doorgaans nogal brallerige gettoverhalen of het materialistische gesnoef waarin het genre was vastgereden, wemelde het op Enter the Wu-Tang van de verwijzingen naar obscure Hongkongse kungfufilms, geheimzinnige getallenmagie, New Yorkse gettohelden en andere hermetische cultreferenties. Het internet stond nog in zijn kinderschoenen, maar door mond-tot-mondreclame ontstond er behoorlijk veel buzz, en er werden gretig cassettebandjes uitgewisseld.

Enter the Wu-Tang klonk erg spannend, maar waar hadden die kerels het in godsnaam over? Op menig schoolplein werden verwarde gesprekken gevoerd, bleke tieners deden verwoede pogingen om de hermetische teksten als Bijbelexegeten te ontsluiten. Tevergeefs: er was echt geen touw aan vast te knopen. Alleen al daarom is Ashons boek na al die jaren welkom, want door middel van tekstanalyse legt hij een deel van de geheimen bloot.

Ashon maakt lange omwegen in de geschiedenis van de zwarte Amerikaanse muziek, leidt zijn lezers van slavenliederen, gospel en oude jazzlegenden via James Brown, de hiphoppioniers van de Bronx en de samplecultuur waardoor hiphop een hoge vlucht nam naar de Wu-Tang. Zo toont hij, voor zover dat nog nodig was, dat het genre wel degelijk in een lange traditie wortelt, en bestrijdt hij overtuigend het beeld van hiphop als ‘ineenstorting van of stap terug in vergelijking met de hoge Afro-Amerikaanse cultuur van de moderne jazz, een soort bastaardkind dat de muzikaliteit, verfijning, complexiteit of zelfs de spiritualiteit of moraliteit van zijn voorvader ontbeert’. Ook onderwerpen als de crackepidemie van de jaren tachtig – nogal wat leden van de Wu-Tang hebben de drug nog gedeald – of het Amerikaanse gevangenissysteem en de moeizame emancipatie van de Afrikaans-Amerikaanse bevolking komen ruimschoots aan bod. Wel lijdt het boek wat onder de vaktaal. Wie bijvoorbeeld niet meteen weet wat er wordt bedoeld met ‘een sample uppitchen’ of een ‘tritonale akkoordensprong’ zal soms moeilijk kunnen volgen.

Bij dit soort boeken dreigt natuurlijk altijd het gevaar dat de auteur gaat hineininterpretieren. Bovendien is het maar de vraag of het een goed idee is om een product van de Amerikaanse gettocultuur, iets wat bij uitstek spontaan, rauw, ongepolijst, ‘straat’ is, wetenschappelijk of essayistisch te interpreteren. Staan de taal en leefwereld van een wetenschappelijk opgeleide Brit uit de hogere middenklasse als Will Ashon niet te ver van het universum van de Wu-Tang Clan om daar iets zinnigs over te zeggen? En is het een goed idee om een hermetische tekst – of die nu door Joyce of the RZA werd geschreven – volledig te proberen verklaren, of doe je er beter aan om het mysterie intact te laten? Het laatste woord is daarover nog niet gezegd, maar Ashon is zich er wel van bewust. Zo besteedt hij ook aandacht aan de vraag of hij zich zelf niet schuldig maakt aan ‘culturele appropriatie’.

En hoe verliep het verder met de Wu-Tang Clan? Enter the Wu-Tang klinkt nog altijd niet gedateerd, maar jammer genoeg volgden later te veel minder goede platen en soloprojecten van de vele leden. In 2015 werd Once upon a time in Shaolin, voorlopig het laatste album, uitgebracht op één exemplaar en voor 2 miljoen dollar verkocht aan Martin Shkreli, een louche, gewetenloze zakenman die ooit de prijs van een aids-medicijn uit puur winstbejag sterk verhoogde en een paar nummers van het album streamde om te vieren dat Donald Trump de presidentsverkiezingen had gewonnen. Jammer dat het zo moest eindigen.

Daan Pieters

Will Ashon – Chamber Music. Over de Wu-Tang (in 36 stukken). Uit het Engels vertaald door Dirk-Jan Arensman. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. 368 blz. € 25,99.