Het ego van Sisyphus

Tegenover de lerarenopleiding waar ik werk is een sportschool gevestigd die naar de bedrieglijke naam ‘Health Club’ luistert. Aan de straatkant zijn er grote ramen waarachter angstaanjagend gespierde types de godganse dag de strijd aanbinden met vervaarlijk ogende machines. Soms liggen de mannen en (enkele) vrouwen op hun rug en torsen ze enorme gewichten, een andere keer bewegen zij krachtdadig armen en benen zonder een meter vooruit te komen. Mooi oogt het allemaal niet en gezond (‘Health Club’ nietwaar) al helemaal niet. Het is een oord waar de poëzie ver te zoeken is.

U begrijpt, ik ben niet iemand die makkelijk een sportschool of fitnesszaal vrijwillig zal binnen lopen. Maar misschien bega ik daarmee een grote vergissing. In de bundel As, vuur van Hester Knibbe staat de kleine cyclus ‘Fit for Hell’. Vier korte gedichten die, gezien hun titels, hun oorsprong vinden in de Griekse mythologie: ‘Orpheus’, ‘Sisyphus’, ‘Charon’ en ‘Ik’. De plaats van handeling is van de oudheid verplaatst naar onze tijd, meer bepaald naar de sportschool hier tegenover – of waar dan ook.

Misschien kan iemand van u zich in Sisyphus verplaatsen?

Nee, niet voor niets verblijf ik hier maar voor
mijn straf: die steen, mijn ijdelheid, verplicht
het lijf tot in de krochten der oneindigheid
zo fors gespierd te zijn dat het elk wijf
zelfs dood nog in mijn armen drijft.

Ik duw en trek dat zwaar gewicht, de rest
verweekt lekt weg, ik ben nu enkel nog
een man van kracht en sexappeal en geen

schlemiel met zorgen aan z’n kop om
ziel en binnenrijm. Maar toch, bij Hades,
wat een wereld is het hier, een afwerkplek.

De verbinding die dit gedicht legt tussen oudheid en heden, werpt op beide perioden een heel nieuw licht. Dat de klassieke Sisyphus van de goden geen echte steen de berg op moest rollen, maar dat hij gebukt ging onder zijn eigen loodzware ego, geeft dat oude verhaal een metaforische waarde die de oude verre overstijgt. Sisyfusarbeid is vanaf nu niet alleen maar zinloos werk, het omvat daar bovenop ook nog de (inderdaad zinloze) inspanningen om de eigen ijdelheid te strelen. En andersom wrijft dit inzicht de sporters hier tegenover de volstrekte zinloosheid van hun bezigheden in. Ook de veerman Charon krijgt in deze cyclus zijn plaats in de trainingsruimte:

Ik roei en roei maar niemand
die ik overzet, zelfs geen rivier
waarin ik spanen sla en ook geen ziel

die mij betaalt, hier geen obool die
garandeert: geheid haal ik de overzij. Elk blijft

verbeten waar hij is […]

[…] zoals die ginds: een gek, de armen
over borst gekruist terwijl de rug iets
wegduwt, telkens weer.

Het valt op dat in beide gedichten een ‘ziel’ figureert. De opgeblazen spierbundel die Sisyphus is, ziet een ziel als iets waar een schlemiel over loopt te tobben. Zo eentje die zich ook zorgen maakt over futiliteiten als binnenrijm. Zodat ik vooralsnog mijn reserves bevestigd zie: hier is geen plaats voor poëzie. Charon, de bodybuildende roeier uit de fitnesszaal, wordt evenmin gehinderd door een verlangen naar hoger honing. Maar meer dan Sisyphus ziet hij het betrekkelijke van zijn gezwoeg en geploeter in. Deze veerman zet niemand over. En heeft ook geen enkele garantie dat hijzelf de overzij haalt. Om zich heen kijkend weet hij zich tussen uitsluitend lotgenoten: ‘Elk blijft // verbeten waar hij is’.

De uitzichtloosheid die deze mythen altijd al verbeeldden, wordt in deze gedichten weer eens fris voor de 21ste-eeuwer geactualiseerd. De oude Grieken kenden geen Health Club. Maar de eindeloos herhaalbare activiteiten van Sisyphus en Charon maakten ook voor hen deel uit van de tragiek van het dagelijkse leven. Het vierde gedicht, ‘Ik’, laat de mythe los en geeft de moderne sportschoolbezoeker het woord. Rennend op een loopband vraag hij zich af: ‘Is dit een droom?’ Mogelijk, maar dan wel eentje die in de buurt van een vrij algemeen bekende nachtmerrie komt. ‘Ik ren maar / kom niet van mijn plek’, ‘ik ren de longen uit mijn bast want anders / val ik ervan af, verdwijn.’

Als ik naar de dames en heren aan de overkant kijk, zie ik het letterlijk gebeuren. Het rennen op dezelfde plek, de noodzaak om tempo te houden, omdat zij anders door het apparaat de ruimte in geslingerd worden. We kruipen pas echt in het hoofd van de ‘ik’ bij het woord ‘verdwijn’. Deze sporter wordt gedreven door angst. Als hij het tempo niet volhoudt, dreigt verdwijning. Hij zal weggegumd worden uit het aards bestaan. Veel angstaanjagender kan een droom niet zijn. Het is een droom die naadloos aansluit bij de steen van Sisyphus, die immers ijdelheid symboliseerde, een ijdel leven vol hypes en modegrillen. En als je niet meedoet, hoor je er niet meer bij.
Het is allemaal waar (en tragisch), maar wat moet de poëzie hiermee? Dat maakte een eerder gedicht de lezer al duidelijk. Het openingsgedicht van ‘Fit for Hell’ ging immers over Orpheus, de halfgoddelijke dichter en zanger. Hij betreedt, net als wij, voor het eerst de Health Club hier aan de overkant, waarschijnlijk met de oprechte bedoeling om ook eens iets aan zijn fysieke conditie te doen.

Muziek, maar toch geen sterveling
die speelt. Mijn lier? Nu even niet, ik

doe mijn best en buig en buig dociel, span
fanatiek de spieren van mijn lijf en kijk

niet om, maar voor me links en rechts naar
schimmen in een rijk dat opbouw veinst. […]

De aanbidder van de kunsten voelt zich niet op zijn gemak in deze schimmige omgeving waar (dat ziet hij al meteen) opbouw slechts geveinsd wordt. Hij laat de schoonheid achter zich en kijkt niet om – misschien staat de schone Eurydice daar? Hij kijkt naar Sisyphus en zijn gewichten, naar Charon in zijn roeimachine en ziet slechts schimmen. Dit is de (of: zijn) echte wereld niet. Andersom stellen de zwetende sporters zijn aanwezigheid ook niet op prijs:

[…] Men loert

naar mij: wat doet ie hier, een
lichtgewicht zo soft gespierd dat je noch bi-
noch triceps ziet: een spicht.

Ik draai mij om en loop mijn kamer in. En ik voel me tevreden. Geen last van Charons roeikramp, niet gebukt onder Sisyphus’ ego. Met dank aan de poëzie.

Jan de Jong

Hester Knibbe – As, vuur. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen. 76 blz. € 17,99.

Deze recensie verscheen eerder in Levende Talen Magazine, 2018, nr. 1.