Een hallucinerende droom

De tweede roman van Jan Siebelink, 324 bladzijden dik, heet De herfst zal schitterend zijn. Eind vorig jaar publiceerde Siebelink de novelle Oponthoud waarvan de laatste alinea (bekort) luidt: ‘Met zijn koffer […] begint hij opnieuw de helling van die lichte middag in de schitterende herfst van dat jaar af te dalen.’ [Cursivering red.]

Toeval?

We zullen het pas weten als we de roman kennen. Ook elders in de 69 bladzijden tellende, |voorbeeldig uitgegeven novelle zinspeelt de schrijver op de titel van een roman, en daarmee op de roman zelf: ‘Op de glazen deur en wand een vlucht regenwulpen’. [Blz. 24, cursivering red.]

Hier valt moeiteloos vast te stellen dat er geen sprake van toeval kan zijn, dat Siebelink de verwijzing met opzet heeft aangebracht. Evenals Maarten, de hoofdfiguur, in de succesvolle roman van Maarten ’t Hart, probeert Simeon, Siebelinks hoofdfiguur, zich te ontworstelen aan het strenge geloof van thuis en aan zijn dominerende moeder. Evenals Maarten jaagt Simeon in de Zwitserse Alpen een hersenschim na, zijnde het product van een puberale verliefdheid, Evenals Maarten raakt Simeon hevig ontroerd door het uitzicht op de machtige bergen.

Nog een overeenkomst: zowel Maarten ’t Hart als Jan Siebelink groeide op in een gezin waarin de kerk een doorslaggevende rol speelde. In hun boeken zijn het geloof en het verlies daarvan een telkens terugkerend thema.

Tijdens een pelgrimstocht naar het Franse plaatsje Mas Soubeyran ontmoet de zeventienjarige Simeon een meisje. Hij maakt geen afspraak met haar en weet bij zijn vertrek naar huis niet veel meer dan dat zij in La-Chaux-de-Fonds, een Zwitsers horlogestadje, woont.

Een jaar later, als hij eindexamen heeft gedaan, zoekt hij naar werk. Inmiddels heeft het meisje voor hem een bijna mythische gestalte aangenomen. Hij noemt haar Silvia. Nog weer ‘zoveel jaren later’ stapt Simeon, op doorreis naar Nederland, in een opwelling in La-Chaux-de-Fonds uit de trein. Zijn gezin zou van het oponthoud van enkele uren toch niets merken.

Siebelink vertelt deze geschiedenissen in een ingenieus vlechtwerk van uiterst beheerst proza, waarin herinneringen, fantasieën, schijn en werkelijkheid rimpelloos in elkaar overvloeien. Omdat hij ook commentaar levert op het doen en laten van Simeon, wekt hij de indruk zijn romanfiguur van een afstand gade te slaan.

Als Simeon voor de eerste keer in La-Chaux-De-Fonds aankomt, leeft hij in een droomwereld. Hij heeft zich illusies gemaakt over het meisje Silvia: zij verzinnebeeldt de liefde, de puurheid, de reinheid, het volmaakte. Simeon  verwacht haar opnieuw te zullen ontmoeten, maar hoe hij zich ook inspant om haar te zoeken — hij vindt haar niet. Silvia blijft een schim van een jaar terug: et symbool van een eerste confrontatie met de goddelijke sexualiteit.

Hoezeer Simeons droomwereld afwijkt van de werkelijkheid blijkt wanneer een Italiaan met wie hij een kamer deelt in zijn aanwezigheid masturbeert én wanneer hij een enigszins in staat van verval geraakte prostituée ontmoet. Uiteindelijk zoekt hij haar op. Zij wordt voor hem de vervangster van zowel zijn moeder als van Silvia: ze raadt hem aan naar huis terug te keren, advies dat hij opvolgt.

Als keurige huisvader komt Simeon opnieuw in het slapende Zwitserse stadje. Opnieuw zoekt hij, en als hij in de kamer van de prostituee staat (die niet thuis is), verbeeldt hij zich dat het de kamer van Silvia, is: het ís de kamer van Silvia.

Zoeken is een poging om de tijd stil,te zetten. Op verschillende plaatsen in de novelle heeft Simeon de gewaarwording van tijdloosheid. Siebelink weet deze momenten erg knap vorm te geven; kleine verschuivingen in het decor, oog voor het detail en vooral aandacht voor veranderde en veranderende geuren en kleuren geven het verhaal een hallucinerende werking.

Tegenover de herhaaldelijk waargenomen tijdloosheid staat dat Siebelink vaak met nadruk vertelt hoe laat het is — de tijd gaat voort. Gelukservaringen van vroeger zijn voorbij, begraven door de tijd in een niet stil te zetten, laat staan te keren proces.

Het zoeken van Simeon is een poging om zijn doodsangst — hij is opgegroeid in het besef van schuld en zonde — te bezweren. Zijn bijbelse naamgenoot (in het evangelie van Lucas) zou pas kunnen sterven als hij de Verlosser had aanschouwd. Toen dat was gebeurd, hief hij de lofzang: ‘Nu laat gij, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede’ aan. Wordt Siebelinks Simeon verlost? Niet in de bijbelse zin van het woord, al betekent de ervaring in de kamer van de prostituée zoiets als een loutering. Simeon legt zich neer bij het leven zoals het nu eenmaal is: hij gaat in vrede. Als hij voor de trein staat die hem naar zijn gezin zal brengen ‘hoeft (hij) geen moment van besluiteloosheid te overwinnen’.

Wanneer de trein het station van La-Chaux-de-Fonds uitrijdt, komt er een triomfantelijke flits in zijn ogen. Vernedering blijft altijd langer dan bevrediging. Waarom zou hij niet altijd aan haar denken. Niet opnieuw echter zal hij zich laten verleiden zijn gevoelens voor Silvia met die voor anderen te verwarren.

Uit de in de aanhef geciteerde laatste alinea blijkt tot verrassing van de lezer dat Simeon niet in de bewuste trein zit. Met deze ontknoping onderstreept Jan Siebelink, zo dat nog nodig was, zijn voortreffelijke kwaliteiten als prozaschrijver. Ook na herlezing blijft Oponthoud fascineren, vragen oproepen, zoals een hallucinerende droom, nog dagenlang in je hersens blijft nabonken.

Frank van Dijl

J. G. Siebelink – Oponthoud. C. J Aarts.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 29 februari 1980.