Liever frustratie dan versuffing

‘Heb je dat boek nou nog niet uit?’ vroeg Tonnus Oosterhoff laatst na afloop van de talkshow Onder de vulkaan. Ik was in de zomervakantie begonnen aan Een kreet is de ramp niet, maar ja hoe gaat dat, een essaybundel kun je na een essay wegleggen en dan lees je weer een roman voor de krant en dan komt er iets anders tussendoor en voordat je het weet tikken de maanden weg. Gelukkig kwam deze week de bespreking door Jos Joosten van de bundel op Neerlandistiek voorbij. Joosten constateert dat deze essaybundel behalve door De Groene Amsterdammer, in een mooie reportage in het Dagblad van het Noorden en in enkele signalementen (de voorbodes van een snelle literaire dood, ik kan erover meepraten) geen enkele aandacht kreeg. Dat is onterecht. Misschien moeten de blogs voor een kleine revival zorgen.

Oosterhoff merkt in een nawoord bij een essay over De donkere kamer van Damokles op dat de respons op essays soms behoorlijk tegenvalt. Samen met studenten had hij de ‘ijlroman’ van Willem Frederik Hermans gelezen, de klassieker van Hermans die een blijvertje moet worden in de vaderlandse literaire canon. Er valt geen mus van het dak zonder betekenis noteerde Hermans als kenmerk van een klassieke roman en sindsdien lijkt die uitspraak vastgekleefd te zitten aan de poëtica van Hermans. Maar Oosterhoff en zijn studenten zien overal in De donkere kamer van Damokles redeneerfouten en inconsequenties. ‘Hermans heeft zijn eigen boek slecht begrepen, dat is de verwarrende waarheid,’ concludeert Oosterhoff. Het stuk verscheen eerst in De Revisor: ‘En toen gebeurde er… niets.’ Volgens Joosten is die totale stilte onder meer te wijten aan de andere weg die de literatuurwetenschap heeft genomen. Op de universiteit doet men niet meer zo driftig aan close-reading en als onderzoeksobject is Hermans een beetje passé. Toch zou je wel meer reacties hebben verwacht. In 2012 stond de roman centraal in de campagne van Nederland Leest, maar ook toen werd het artikel van Oosterhoff niet opgepakt. Als de vijand niet op komt dagen dan is een polemiek voeren een eenzame bezigheid.

Eén van de redenen waarom een heel boek niet of nauwelijks aandacht krijgt, zoals bij deze essaybundel, is de geringe bereidheid bij de schrijver om zich te laten interviewen. Oosterhoff is niet het type aandachtshoer dat bij elk nieuw boek een vers trauma uit de kast trekt om publiciteit te genereren. Toch is dat, zoals Sander Bax al beschreef in De literatuur draait door, een van de motoren achter succes. Daarnaast moet je eerder behaald succes nog eens benadrukken. Oosterhoff is wellicht een van de meest invloedrijke dichters in ons taalgebied, daarnaast weet hij ook wel wat hij waard is, maar het is niet iemand die gaat pochen over zijn eigen succes. In het essay ‘Ruimte maken’ gaat Oosterhoff in op het genre interview en zelfs als het interview over het boek zelf gaat (wat tegenwoordig steeds meer een rariteit aan het worden is) dan zijn de antwoorden van de schrijver meestal beperkend voor de lezer. Als een schrijver zijn boek uitlegt dan is hij voor de lezer aan het ‘interpreteren, opvullen, en ruimte voor eigen vinding wegnemen.’ En dan haalt hij nou net de lol van het lezen weg.

Elders in deze bundel staat het stuk ‘Uit een interview dat niet doorging’. Oosterhoff zou zich door Arjen Fortuin laten interviewen over experimenteel proza voor NRC Handelsblad indien hij de ECI Literatuurprijs zou winnen voor Op de rok van het universum. Die prijs won hij niet, maar zijn overwegingen en gedachten over ander proza staan wel in dit interview-essay waarbij vooral Oosterhoffs voorkeur voor proza waarin iets te ontdekken en te raden valt en waarin de lezer geen afgerond wereldbeeld voorgeschoteld krijgt, duidelijk naar voren komt.

Wie proza volgens ongebruikelijke regels schrijft kan gigantisch de mist ingaan, en omdat het lezen dikwijls meer activiteit en betrokkenheid vraagt, omdat immers het wiel opnieuw moet worden uitgevonden, leidt mislukking tot meer wrevel. Toch is mij die frustratie liever dan de versuffing die me bij Griet Op de Beeck of Joost Zwagerman bevangt. Een echte fysicus experimenteert honderdmaal liever als onderbetaalde postdoc in een actueel onderzoeksgebied, zelfs als het niet tot wetenschappelijke doorbraken leidt, dan dat hij als leraar jaar na jaar een obligaat ontploffinkje laat zien aan zijn ongeïnteresseerd onderuit hangende klas.

In zekere zin experimenteert Oosterhoff in deze essaybundel ook; zo’n interview-essay is eveneens een oprekking van het genre. Daarnaast is Een kreet is de ramp niet af en toe buitengewoon humoristisch als Oosterhoff zichzelf gaat tegenspreken in essays of als hij in noten bij noten bij noten (in steeds kleinere letters) zijn eigen opvattingen ironiseert. Voor de kleine groep lezers die essaybundels koopt is Een kreet is de ramp niet een must.

Coen Peppelenbos

Tonnus Oosterhoff – Een kreet is de ramp niet. De Bezige Bij, Amsterdam. 206 blz.