Blader, lees en lach

De bundel Ik wou dat ik twee hondjes was samengesteld door Vic van de Reijt is een geestverruimende bloemlezing die geconsumeerd moet worden door iedereen die van poëzie houdt, door iedereen die denkt dat poëzie saai en lastig is en alles daar tussenin. Niet alleen omdat het een brede verzameling lichte en luchtige poëzie betreft, maar vooral om de veelzijdige taalvondsten, ambiguïteiten en woordspelingen. Vaak is poëzie serieus met allerlei lagen waar je wel of niet naar op zoek kan en daarom is deze tegenhanger zo noodzakelijk. Niet in plaats van die eerste categorie, maar erbij.

Het is de 28e druk, 36 jaar na verschijning van de eerste in 1982, en zoals al een paar keer eerder is ook deze herzien en aangevuld. Ik had al de twaalfde druk uit 1989, waar ik regelmatig gedichten in opzoek en herlees. En zo’n verzameling is natuurlijk niet statisch, daarom alleen al is het goed dat er weer nieuwe dichters in zijn opgenomen. Bij de vorige herziene druk van 2003 waren al nieuwe dichter toegevoegd, zoals Frank van Pamelen en Kees Torn, van wie het gedichtje ‘Babysitten’:

Ik denk dat ik met babysitten stop
Dat rotjong wil om één uur nóg niet pitten
En dwingt me op zijn hobbelpaard te zitten
Ik kijk wel uit. Ik pas daar niet meer op

De 28e druk is uitgebreid met tachtig gedichten, van dichters die in de eenentwintigste eeuw debuteerden (Michèl de Jong, Theo Danes) maar ook ‘stokoude gedichten’ van dichters die de samensteller eerder over het hoofd had gezien. Daarbij zijn nieuwe schrijfsels toegevoegd van bekende lichte-verzen-dichters, zoals de onvolprezen Lévi Weemoedt die rond de kerstdagen de bestsellerlijst aanvoerde met zijn bundel Pessimisme kun je leren. Van hem geeft het gedicht ‘Bio’ een mooie typering van een ervaring in een biologische winkel, daar sta je, zo dicht Weemoedt, immers als gauw: ‘naast / een zure / meervoudig / onverzadigbare / vrouw’.

Vic van de Reijt geeft zelf al aan dat het genre vooral door mannen en dan ook nog witte mannen beoefend wordt. Inderdaad zijn de vrouwen in deze bundel op één hand te tellen. Een observatie waar weinig tegen te in te brengen valt. Of het zou moeten zijn dat hij wellicht niet goed genoeg gezocht heeft bij vrouwelijke en niet witte cabaretiers, al is er dan waarschijnlijk te weinig van hen gepubliceerd waar uit geput kon worden. Een uitputtende bundel is het dus niet, maar zeker een kleurrijk overzicht van de Nederlandse no-nonsens poëzie, met klassiekers van Annie M.G. Schmidt, John O’Mill met zijn bekende limerick ‘Rot Yong’ en de rijmkunsten van de eerste Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij.

De grootste leverancier in twaalfde druk was Kees Stip, die blijft in deze editie ook aan kop, nu samen met Levi Weemoedt en Ivo de Wijs. De titel komt uit het gedichtje ‘Spleen’, dat menig Nederlander inmiddels uit zijn of haar hoofd kent en dat kern van deze dichtvorm prachtig samenvat: een treurige boodschap in een lichtvoetige verpakking.

Een bundel voor op het nachtkastje, onder de kerstboom, in een laars bij de kachel, als zoveelste verjaardagscadeau, verplicht bij inburgeringscursussen en voor hen die gaan emigreren. Blader, lees en lach.

Arjen van Meijgaard

Vic van de Reijt – Ik wou dat ik twee hondjes was. Prometheus, Amsterdam. 268 blz. € 15.