Iets kleins dat naar iets groots voert

In 2015 maakte M.M. Schoenmakers zijn literaire comeback na zeventien jaar zwijgen met de geweldige roman De wolkenridder. Een ambtenaar liet daarin van de ene op de andere dag alles achter en nam zijn toevlucht tot een geïmproviseerd onderkomen bij een transformatorhuisje in een stadspark. De combinatie van avontuur en lulligheid was komisch, Schoenmakers’ schitterende taal verschafte het verhaal glans en diepgang. Alleen al door de titel verwacht je met Schoenmakers’ nieuwste roman, De vlucht van Gilles Speksneijder, een variant van zijn vorige boek in handen te hebben.

In zekere zin is dat ook zo. Gilles Speksneijder ‘loopt tegen de vijftig’ en zit muurvast in een onbeduidende kantoorbaan bij een gezichtsloos bedrijf. Ambitie is hem vreemd. Zijn kinderloze huwelijk met de ruim tien jaar jongere, te dikke Madelief loopt niet over van affectie. De middelbare werknemer die klem zit, de aangekondigde vlucht: het lijkt in eerste instantie erg op De wolkenridder. Maar Schoenmakers legt in zijn nieuwe roman heel andere accenten en schreef uiteindelijk een totaal ander boek.

De wolkenridder ving aan met de vlucht en kwam daardoor direct op gang. Bovendien leed de hoofdpersoon aan stress door een teveel aan verplichtingen en verantwoordelijkheden, die hij de rug toekeerde. In De vlucht van Gilles Speksneijder blijft de vlucht lang uit, zo lang zelfs dat je gaat twijfelen of het er nog wel van gaat komen, die vlucht. Is Speksneijders vlucht een anti-vlucht?

In zijn werk heeft de bleke Speksneijder geen verantwoordelijkheid en dat is maar goed ook, want hij is verre van stressbestendig. Aan het begin van de roman brengt een los schroefje op de keukenvloer hem van zijn stuk: het idee dat er ergens een schroefje ontbreekt maakt hem ‘slap van angst’. In de sterke openingsscène toont Schoenmakers hoe zo’n ogenschijnlijk futiel gegeven een levensbeheersend idee kan worden:

En nu, verborgen in een of ander keukenapparaat, had een schroefloos, verweesd gat het voorzien op hun rustig slapende geluk. Een losgeraakt afdekplaatje, een doorgesneden draad, de vonk van de kortsluiting, een draad die vlam vatte, iets kleins dat naar iets groots voerde.

Aanvankelijk gaat het juist crescendo met Speksneijder, in professionele zin, al ziet hij dat zelf mogelijk anders. Door machinaties die hij niet begrijpt wordt hij benoemd tot assistent-verhuiscoördinator van de aanstaande verhuizing van het bedrijf. Hij wil eigenlijk niet, benauwd als hij is voor verantwoordelijkheid, maar hij is nog banger om te worden ‘overgeslagen’ – na een verhuizing volgt onherroepelijk een reorganisatie. Tamelijk hulpeloos woont hij vergaderingen bij die voor hem onbegrijpelijk zijn. Links en rechts wordt er gekonkeld, maar Speksneijder zit een beetje voor zich uit te dromen en heeft niks in de gaten. Als er eens een klusje zijn kant op komt, neemt zijn echtgenote dat als vanzelfsprekend voor haar rekening: zij is handig met cijfers.

De verbouwing van het nieuwe pand heeft een strak schema en de tegenslagen zijn legio: ‘het meer- en minderwerk was een rommeltje, de verrekeningsgrondslag was niet helder, en er was driftig met posten geschoven.’ Een van de problemen is een afgesloten kamer, waar nog een kraker in zit. Tot zijn afgrijzen krijgt Speksneijder de opdracht dat type desnoods met geweld het pand uit te werken.

In spaarzame hoofdstukjes krijgt ondertussen echtgenote Madelief een eigen stem. Dat werkt erg goed. Tegenover de parodie op het kantoorgewauwel, dat goed getroffen is maar ook weleens lijdt onder de ironie van de ironie en dan eigenlijk niet meer blijkt dan precies dat, kantoorgewauwel, staat Madeliefs voorzichtige zoektocht naar plekken uit haar jeugd:

Op de vlucht voor thuis en dwalend door drukke winkelstraten, raakte ze soms in een roes van verdriet als ze andere mannen bekeek en aandacht en zachtheid meende zien, en ook al wist wat op haar wachtte: de lange, melancholiek stemmende terugtocht naar Gilles – er was geen ander.

Maar is dat wel zo? Madelief valt af. Ze neemt de kraker in huis, die Melanie blijkt te heten en een buitengewoon bleu meisje is, en samen gaan de dames eropuit. Zo blijft de roman je verrassen met kleine wendingen, die tezamen een lichtelijk bevreemdend effect sorteren. Waar gaat deze anti-vlucht heen?

Het is gedurfd een verhaal op te bouwen rond een uitgesproken saai en ambitieloos personage als Gilles Speksneijder. Schoenmakers maakt ook geen vette karikatuur van hem, maar blijft hem min of meer serieus nemen in zijn afkeer van ‘denkwerk’ en zijn vergeefse hoop op een ‘inconveniëntietoeslag’. Hemelbestormend is het allemaal niet, wel fijnzinnig opgeschreven: ‘De wenkbrauwen van de systeemwandleverancier krulden als sierkuifjes.’ Het is niet moeilijk om in De vlucht van Gilles Speksneijder een subtiele persiflage van onze eigen van bullshit jobs samengeklonterde dienstenmaatschappij te ontdekken. Door die bril bezien belooft de wat amechtige apotheose weinig goeds voor onze vluchtkansen.

Joep Stapel

M.M. Schoenmakers – De vlucht van Gilles Speksneijder. De Bezige Bij, Amsterdam. 280 blz. € 21,99.