‘Niemand kan de wellen stoppen van die moord’

Historische romans bevatten altijd fouten omdat wij niet weten hoe mensen de wereld van honderden jaren geleden kenden. Kun je wel spreken van de Tachtigjarige Oorlog als je niet weet wanneer deze afloopt, als je leeft in een tijd van tijdelijke wapenstilstand. Wist je al dat deze twaalf jaar ging duren? En hoe gingen de gedachten? Matsier laat zijn verteller Oldenbarnevelt beschijnen, maar kon hij zó denken? ‘Neem nou bijvoorbeeld die benoeming van Arminius, tot hoogleraar theologie aan de jonge universiteit van Leiden. Naast de daar al werkzame Gomarus. Drie jaar na de slag bij Nieuwpoort. Daar was toch zeker helemaal niets mis mee geweest?’. Wie is hier aan het woord? De verteller uit de 21e eeuw, die zich voorstelt wat die benoeming voor Oldenbarnevelt betekende. Daar is niets mis mee. Toch waren er critici die Matsier kwalijk namen dat hij een loopje nam met de geschiedenis.

Strikt genomen hebben mensen altijd een loopje met de geschiedenis genomen. Ik zag een mooi voorbeeld in de beroemde kathedraal van Burgos. Als je binnenkomt, zie je een reusachtig schilderij van Christofoor met de kleine Jezus op zijn schouder. Op de achtergrond de kathedraal van Burgos. Dat is natuurlijk onzin. Maar we zien elders het kindje Jezus in de kribbe en de geboorteruimte van de tijd waarin de schilder hem portretteerde. En het gaat nog verder: in Afrika is hij zwart, in China heeft hij amandelvormige oogjes etc.

We volgen Oldenbarnevelt na zijn in gevangenneming tot de ondervragingen, maanden later. Bizar hoe de machthebber zo’n belangrijke figuur kon opsluiten, nota bene in Den Haag, waar de gevangene een machtige figuur was. Een vijand, Van Aerssen, een vertrouwensman van Maurits, heeft een schotschrift gemaakt dat de familie heeft binnen gesmokkeld. ‘Zelfs louter bladerend was hij er bijna onpasselijk van geworden. In hem was een woede zonder weerga opgestoken. Een woede die, dat wist hij, niet meer tot bedaren zou komen. Van Aerssen, godverdomme. Hardop vloeken deed hij nooit, ook nu niet, maar hij had zichzelf niet in de hand.’

Opgesloten achter dichtgespijkerde ramen met voortdurende bewaking, terwijl de raadspensionaris al oud en slecht ter been was, moet hij wachten op wat er gaat gebeuren. Denk aan het Stockske: ‘O STOCK en stut, die, geen’ verrader, / Maer ’s vrydoms stut en Hollants Vader / Gestut hebt op dat wreet schavot’.

Maurits liet niets van zich horen, maar hij had wel de touwtjes in handen. Hij kon zich alles veroorloven als prins van Oranje. Die tijd hebben we gelukkig gehad. De echte vijanden waren de Contraremonstranten, van wie Vondel zegt: ‘Weest tevreên, haalt predikanten, west en oost, gaat en zoekt bij Dordtse santen, heil en troost – ’t is vergeefs, de Heer komt kloppen met zijn Woord. Niemand kan de wellen stoppen van die moord.’

Vondel is volledig voor Oldenbarnevelt en tegen Maurits. Als zijn vrouw hem meldt dat de prins dood is, zegt hij nuchter: ‘Ik belui hem vast’. Matsier laat ook ongunstige kanten van Oldenbarnevelt zien. Hij is koppig, kort aangebonden, eigenwijs en wil zijn eigen fouten niet zien. Hoe zeer werd hij het slachtoffer van de godsdienststrijd met als absurd dieptepunt of God het ene kind had geschapen ter eeuwige duisternis, het andere had bestemd voor de zaligheid. De godsdienststrijd in de zestiende eeuw, niet alleen in deze streken, nam afschuwelijke vormen aan. Men sloeg elkaar dood om een woord.

Op de kaft staat ‘roman’, maar het is niet meer dan een aandachtige blik op de oude man, die nauwelijks in zijn waarde wordt gelaten. Hij kan betogen wat hij wil. Hun hoogmoed luistert naar geen reden, hoe schel die in hun oren klinkt. Vanaf de plotselinge ingevangenneming tot het einde is het een farce, een schijnproces, waarin het serieuze proceskarakter wordt gespeeld. Het vonnis is al lang voltrokken. Matsier heeft zich verdiept in veel details, maar hij beheerst zich. Er staan mooie uitspraken in de tekst, duidelijk van Matsier: ‘Zaken worden zonder kennis van de details altijd groter en schematischer.’ Hij kent ook de kracht van de dingen. Op een trapje is iets gezegd en de aanklagers benoemen dat: ‘het doet er helemaal niet meer toe! Want het is op dat trapje dat het gezegd is. En daarom moet het gezegd zijn.’

Natuurlijk gaat de veroordeelde waardig naar het schavot. Wat hem het meest dwars zit, is dat al zijn bezittingen zijn geconfisqueerd en dat zijn vrouw en kinderen en kleinkinderen niets zullen erven. Terwijl hij zo zorgvuldig, zijn leven lang, heeft gebouwd aan zijn bezittingen. En waar gaat al dat geld naar toe? Matsier heeft het er niet over, maar Vondel schrijft: ‘Gierigheid en Wreedheid beiden die het zwaard / grimmig rukten uit de scheide, nu bedaard, zuchten: wat kan ons vernoegen / goed en bloed? / Ach, hoe knaagt een eeuwig wroegen / ons gemoed!’ De rechters kregen het geld, maar of ze daarom eeuwig moeten wroegen is de vraag. Oldenbarnevelt zelf gelooft in de ziel en het hiernamaals. Matsier laat zijn ziel na de onthoofding zweven boven zijn bezittingen, maar tenslotte gaat het zo in de laatste zin van het boek: ‘Zijn ziel moest aangekomen zijn, zowel als teruggekeerd.’

Remco Ekkers

Nicolaas Matsier – De advocaat van Holland. De Bezige Bij, Amsterdam. 358 blz. € 24,99.