Kellendonk en Matsier als cirkelsluiters

Nicolaas Matsier verhalenbundel Onbepaald vertraagd (het boek kwam een jaar later dan aangekondigd) telt 92 bladzijden. Frans Kellendonks novelle De nietsnut telt 107 bladzijden. Toch kan niet worden gesproken van dunne boeken. Eigenlijk begint het lezen pas na het lezen, zijn de boeken dubbel-zo-dik.

Niet alleen daarom bespreek ik beide boeken in één artikel. Matsier en Kellendonk debuteerden beiden in de tweede helft van de jaren zeventig met verhalenbundels, beiden zijn redacteur van het literaire tijdschrift De Revisor, beiden houden zich – Matsier meer dan Kellendonk – bezig met vormonderzoek. Ze beschrijven een (de?) werkelijkheid door er facetten uit te isoleren – ze trekken er als het ware een cirkellijn omheen, beschrijven alleen deze cirkellijn (die pas in de laatste regel wordt gesloten) en daarmee impliciet de cirkel zelf. Zo geven ze de werkelijkheid vorm, dus zin.

‘lk moet een vorm vinden voor zijn leven, ik moet er een verhaal van maken’, schrijft Kellendonks verteller Frits Goudvis (blz. 80). Zijn leven – dat is het leven van Frits’ vader, de nietsnut van de titel. Hij bekleedt al jarenlang een volstrekt nutteloze functie in het familiebedrijf. Zijn vrouw laat hem in de steek, raakt aan de drank. ‘Op de middag van mijn zevenentwintigste verjaardag mocht ik een telefoontje ontvangen van mijn vader in een gloednieuwe, verrassende creatie: mijn vader als vader. […] Een vochtige stem”. (blz. 51).

Die avond doet Frits’ vader een zelfmoordpoging, maar hij kan net op tijd door zijn zoon worden gered. Hij wordt opgenomen in een inrichting, ontsnapt in gezelschap van een gevaarlijke gek en vertrekt naar het buitenverblijf in de Belgische Ardennen in de hoop daar zijn vrouw te treffen. Zij is er niet. De volgende ochtend wordt hij dood gevonden. Moord? Zelfmoord? Zijn zoon besluit zijn vader na te reizen. Hij pikt een – blijkt later – niet ongevaarlijke lifter op. Als hij plaatsneemt in de met krijt getekende lichaamsomtrek op de plaats waar het lijk van zijn vader lag, is de cirkel rond.

‘De krijtomtrek was wat te ruim getekend. Mijn vader was kleiner. Ik strekte me uit op de vloer. Mij paste hij precies’, (blz. 102). Inderdaad heeft Frits Goudvis de plaats van zijn vader ingenomen. ‘Doordat ik mijn voetstappen in mijn vaders spoor had gedrukt was zijn spoor verdwenen’, (blz. 106). Pas nu erkent Frits Goudvis dat zijn vader ‘zo volslagen dood’ is.

In De nietsnut laat Keilendonk Goudvis een bijna mystieke ervaring beschrijven. Als zevenjarige verdrinkt hij bijna. ‘Volkomen op mijn gemak zat ik in dat water’. (blz. 93) ‘…die ogenblikken herinner ik me als de enige waarin ik mijn leven heb kunnen zien als iets volledigs, iets dat niet alleen een begin en een midden had, maar ook een eind, iets dat afgerond was en mooi’. (blz. 94). Nu is de vader het die de zoon redt: weer een cirkel gesloten. Tijdens het bijna-verdrinken is Frits zich ‘niet eens meer van mezelf bewust’ (blz. 93).

Deze opmerking bevat volgens mij de sleutel tot het verhaal. Je niet meer bewust zijn van jezelf: dat is mooi. Nog één keer weet Goudvis deze toestand van gelukzaligheid te bereiken: als hij opstaat uit de krijtomtrek op de vloer. Het doorbreken van een overmatig zelfbewustzijn, dat is het na te streven doel. Het spreekt vanzelf dat dit doel pas kan worden bereikt als men zich bewust is van de werkelijkheid waarin men functioneert – vandaar dat men moet beginnen deze, de werkelijkheid, vorm te geven.

Binnen de Nederlandse literatuur van de jaren zeventig lijkt dit thema algemeen te worden. Oek de Jong wees toen ik hem interviewde al op de verwantschap van zijn werk met dat van Nicolaas Matsier. Edo Mesch, de hoofdpersoon in De Jongs Opwaaiende zomerjurken, streeft naar een toestand van bewegingloosheid. De ik-figuur in het laatste verhaal in Matsiers bundel zegt het zo: ‘Wat me te doen staat, is heel eenvoudig. Bewegen zonder gezien te hoeven worden. Zonder verlamd te raken door een toeschouwer. Zonder mijzelf gade te slaan’. (blz.92) Met andere woorden: zonder me van mezelf bewust te zijn. 

In het titelverhaal is de ik-figuur die Nico heet, bezig zichzelf tijdens het ontwakingsproces gade te slaan. Elke beweging wordt bestudeerd en tot in de kleinste details geanalyseerd: dit werkt verlammend. Ook Matsier schrijft in cirkels: soms overlappen de cirkels elkaar’, soms zijn er merkwaardige omkeringen: in het openingsverhaal achtervolgt de ‘ik’, in het derde verhaal wordt hij achtervolgd. Steeds vormen de verhalen een gesloten circuit.

Weet Frans Kellendonk af en toe nog een jolige toon aan te slaan, de verhalen van Matsier (vier in deze bundel) zijn doortrokken van bloedige ernst. Het is boeiend om te zien hoe elk van deze verwante auteurs (tot wie ik ook Oek de Jong reken) toch zijn eigen stem bewaart.

Frank van Dijl

Nicolaas Matsier – Onbepaald vertraagd. Querido.

Frans Kellendonk – De nietsnut. Meulenhoff.

Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk van 30 november 1979.