Potverdorie, wat is dit goed

In de jaren zeventig betrokken wij revolutionairen in de strijd om een betere wereld ons studiemateriaal van boekhandel Van Caspel in de Leidse Pieterskerkchoorsteeg. Op het bruine pakpapier was in rood Tatlins ontwerp voor een monument voor de Derde Internationale afgebeeld – ik herinner mij dat niet, ik was zo verstandig om proletarisch een vel mee te nemen, het heeft jaren als decoratie aan de muur gehangen en werd later omdat ik nooit iets kan weggooien met andere affiches in een koker opgeborgen die ik nog steeds heb. Maar goed ook, want de boekhandel is spoorloos verdwenen, alsof we nooit hebben gestreden voor een wereldwijde revolutie. Ik vond alleen in de Leidsche Courant van 20 september 1977 een aankondiging voor een demonstratie in Kalkar:

‘In de Duitse plaats zal om elf uur een manifestatie op het marktplein worden gehouden. Daarna volgt een demonstratie naar het bedrijf van de heer Maas, die al jarenlang protesteert tegen de bouw van de centrale. Buskaarten zijn a f. 12,50 te krijgen bij boekhandel Van Caspel aan de Pieterskerkchoorsteeg, bij M. Plug, Oude Vest 99, tel. 126859 of bij een van de deelnemende organisaties: PSP, PPR, SP, IKB, FJG, BVD en LAS.’ 

De Internationale Kommunistenbond (IKB) was de plaatselijke sectie van de Vierde Internationale, de Federatie Jongerengroeperingen (FJG) de voorloper van de Jonge Socialisten in de PvdA, PSP en PPR gingen samen met de EVP en de CPN op in GroenLinks en wij waren de LAS,  de Leidse Actiegroep van Scholieren, waarvan de meesten later toch nog goed terecht zijn gekomen. 

De dag van de demonstratie kan ik me nog levendig herinneren. De dichter Habakuk II de Balker, die net was Ter Balkt gaan heten – pas later kwam daar H.H. voor –, stak enkele dagen nadien de grens over, op weg naar Kassel, waar hij op de zesde Documenta zeer onder de indruk raakte van Beuys’ Honigpumpe am Arbeitsplatz. In de bundel Waar de burchten stonden en de snoek zwom uit 1979 is de tweede afdeling naar de Duitse kunstenaar genoemd, zij bevat ook een gedicht dat De honingpomp heet:

Tanks tornden de wegen los; herfst
bekleedt met motregen de geweerlopen.
Politie snijdt in de wegwijzers, douane
beklopt op schietwapens de hazen.

Op de vierentwintigste september ’77
bewaakten opgesloten regens de straten
die naar Kalkar en naar Kassel voerden,
naar Kalkar en ook Kassel aan de Fulda.

Zo was het inderdaad in de Deutsche Herbst, alleen scheen die zaterdag de zon. De Bundesgrenzschutz hield met machinegeweren voor de zekerheid al het linkse geteisem onder schot, terwijl alles binnenstebuiten werd gekeerd op zoek naar contrabande, en toen wij eindelijk Kalkar bereikten was niet alleen al het voedsel op, maar moesten we vanwege het rijtijdenbesluit vrijwel direct rechtsomkeert maken, wat door ons uiteraard werd uitgelegd als alweer een overwinning voor de reactie. Veel maakte het niet uit. De snelle kweekreactor is door technische omstandigheden nooit in gebruik genomen en werd later tot het pretpark Kernwasser Wunderland omgebouwd door ondernemer Hennie van der Most, met wie ik ooit eens een gesprek voerde over de zin van het bestaan. Dat bestond voor een groot deel uit zwijgend in de verte turen, in het zeer, zeer afgelegen Schuinesloot, in het eindeloos lege veenland, ver van alles vandaan, bij de grens tussen Overijssel en Drenthe, op een troosteloos bedrijventerrein.

De Russische kunstenaar Tatlin, de ontwerper van het monument, is één van de twee helden – de andere is Malevitsj – in De avant-gardisten van Sjeng Scheijen, over hoe in de chaos na de staatsgreep van de bolsjewieken in Rusland enkele jaren de artistieke experimenten alle kanten uit vlogen, alvorens te worden opgegeten door de revolutie. Zoals altijd als de samenleving radicaal moet worden veranderd, eindigde het met kampen, nekschoten en massamoord. 

Het boek leest als een thriller, doordat Sjeng Scheijen de materie in de vingers heeft en zich niet laat verleiden tot het doorsnee kunsthistorische proza dat vooral beschrijft wat je zelf al hebt gezien. Bovendien weet hij heel goed hoe je spanning opbouwt. Daarbij helpt het basismateriaal natuurlijk mee, de moedige strijd van een stel kunstenaars die optimaal gebruik maken van de vrijheid en de chaos na de revolutie, maar al snel worden vermalen  door het systeem, dat liever socialistisch realisme had, want daar heb je meer aan in de propaganda. Dat was althans het beeld dat ook bij mij overheerste. 

Zo eenvoudig is het gelukkig niet. Scheijen schetst met meesterhand de al te menselijke overwegingen en gedragingen van zijn protagonisten, die dan misschien gedreven zijn door de kunst, maar net als hun tegenstrevers van diverse maat en kunnen, toch ook vooral door eigenbelang. Die kunst zou door ons volkomen onopgemerkt zijn gebleven, als de bolsjewieken de eerste jaren na de machtsgreep in diverse vlagen van verstandsverbijstering niet kunstenaars in allerlei bepalende posities hadden benoemd, die ze vervolgens vol verve misbruikten. 

Scheijen weet dat je als schrijver allereerst een verhaal moet vertellen, houdt daarbij zeer strak de teugels in eigen hand, maar heeft ook oog voor tal van sprekende details, waardoor je het boek geen moment zou wegleggen als er niet gegeten en gedronken etc. zou moeten worden, en nagedacht, en gesproken met de geliefde, opdat die zich niet verwaarloosd gaat voelen en er geen verwijten komen in de zin van: ‘Het lijkt wel of dat boek je meer interesseert dan ik, laten we praten.’ Potverdorie, wat is dit goed.

Sjeng Scheijen – De Avant-gardisten. Prometheus, Amsterdam. 592 blz. € 37,50.