Haatbaarden en straatschoffies

Wie weleens de trein naar Parijs neemt, weet dat je tijdens het laatste stukje van de rit, net voordat de trein in het Gare du Nord arriveert, nou niet bepaald de meest opbeurende kant van Frankrijk te zien krijgt: een deprimerende betonwoestijn vol godvergeten woontorens, een zo gruwelijk lelijk stadslandschap dat je je ergste vijand er niet naartoe zou sturen. Welkom in Saint-Denis, parel van de Parijse banlieue en tevens het decor van Broer, de debuutroman van Mahir Guven (1986). Die laatste, een jongeman van Turks-Koerdische komaf, won met zijn boek de Prix Goncourt du Premier Roman 2018, zeg maar Frankrijks meest prestigieuze debuutprijs.

Guven laat in zijn boek beurtelings twee broers aan het woord, allochtone jongemannen die gemakshalve ‘Broer’ en ‘Broertje’ worden genoemd en elke dag hun schamele kostje bij elkaar scharrelen in Parijs. Broer is na een korte, mislukte carrière in het Franse leger Uber-chauffeur geworden, tot ongenoegen van zijn vader, een Syriër die heel zijn leven als taxichauffeur heeft gewerkt en woedend is op de Amerikaanse bedrijven die de business om zeep helpen. Niet ten onrechte, want achter de zachtaardige leugen van wat eufemistisch ‘de deeleconomie’ wordt genoemd, gaat keiharde, hyperkapitalistische uitbuiting schuil: de Uber-chauffeurs werken zich te pletter voor hun bazen in Silicon Valley die het geld op hun dooie gemak laten binnenstromen. Na zijn uitputtende dagtaak heeft Broer hooguit nog wat energie over om een paar joints te draaien.

Met Broertje, de jongste van de twee dus, lijkt het aanvankelijk beter te gaan. Hij haalt een diploma als verpleger en kan aan de slag gaan in een Parijs ziekenhuis. Maar hij voelt verontwaardiging over het onrecht dat moslims in zijn ogen moeten ondergaan:
‘Frankrijk is zogenaamd het land van vrijheid en mensenrechten, maar die bombardementen op onschuldige mensen betaalde de staat toch echt.’ En ook het voortdurende gevoel dat hij een tweederangsburger is, begint te steken: ‘Het ergste is dat we vies worden aangekeken als we praten, worden uitgelachen om ons kapsel, onze kleding, ons geloof, om wat we op tv kijken of om de muziek die we luisteren.’ Het in Frankrijk heilige principe van de laïcité, de strikte scheiding van Kerk en Staat en bij uitbreiding de opvatting dat godsdienst alleen in de privésfeer thuishoort, werd en wordt nog steeds door een groot deel van de moslims als een voorwendsel voor discriminatie en ‘islamofobie’ gezien.

In tegenstelling tot de rest van de familie, die hooguit matig is geïnteresseerd in religie en zelfs varkensvlees durft te eten, begint Broertje zich te verdiepen in de islam. De radicale, bebaarde kerels die de hangjongeren in de wijk aanspreken, tonen hem de weg naar een schimmige moskee met een haatprediker. De spanningen met zijn oudere broer en vader nemen toe, tot hij op een dag verdwijnt zonder iemand iets te zeggen. Pas later laat hij weten dat hij naar Mali is vertrokken als vrijwilliger voor een ngo. Broer gelooft er niets van, en gelijk heeft hij: Broertje heeft natuurlijk stiekem de wijk genomen naar Syrië. Hij verzorgt er strijders van het kalifaat die gewond van het front terugkeren en is er getuige van het leven in de Islamitisch Staat:

Op de dag van de aanslagen op Charlie was het feest. De moedjahedien pakten hun pick-ups en reden rondjes door de stad terwijl ze hun kalasjnikovs afvuurden. Op het centrale plein dansten ze zoals op de builoft. Blondbaard offerde schapen en deelde aan iedereen vlees uit. Krankzinnig. Het was raar om je voor te stellen dat het er nu midden in Parijs zo aan toe ging.

Zoals hij plots is verdwenen, staat hij op een dag ook weer onverwachts bij zijn oudere broer aan de deur. De ware toedracht van zijn terugkeer blijft tot het einde van het boek een verrassing. Is hij echt tot inkeer gekomen, of keerde hij terug naar Frankrijk om een aanslag te plegen?

Geeft dit boek echt inzicht in de leefwereld en diepere motivatie van Syrië-strijders? Dat is maar de vraag. Het is goed om het verhaal eens van de andere kant te horen en een groep aan het woord te laten die zelden wordt gehoord, maar eigenlijk word je als lezer niet veel wijzer. Sociale ongelijkheid, racisme en kansarmoede spelen wellicht een rol bij radicalisering, dat wisten we allang, maar waarom jongemannen die in democratische rechtsstaten zijn opgegroeid, bewust kiezen voor de obscurantistische gruwel van de Islamitische Staat is nog altijd niet te begrijpen. Daarbij komt nog dat Guven nogal licht over Broertjes verantwoordelijkheid gaat. Toegegeven, hij heeft nooit de trekker overgehaald of iemand de keel overgesneden, maar zelfs als het waar is dat hij uitsluitend humanitaire hulp heeft verstrekt, kan je zijn collaboratie met een van de meest verwerpelijke regimes uit de geschiedenis van de mensheid niet zomaar als een onschuldige jeugdzonde wegwuiven. Hoeveel begrip moet je uiteindelijk tonen voor mensen die uit zijn op de totale vernietiging van onze beschaving en manier van leven?

Daan Pieters

Mahir Guven – Broer. Uit het Frans vertaald door Carolien Steenbergen. Ambo|Anthos, Amsterdam. 240 blz. € 20,99.