Tijdens mijn studie Nederlands las ik heel wat dichtbundels die tot de zogenaamde canon behoren. Ik had destijds nog weinig ervaring met poëzie en vond de meeste werken weinig boeiend. Soms veranderde dat na een college van de geestdriftige docenten, maar meestal verdwenen de bundels na het tentamen in mijn boekenkast, om er stof te vergaren.
Tien jaar later lees ik regelmatig en met veel plezier de poëziebundels die vandaag de dag verschijnen. Van de werken uit de canon heb ik voor mijn gevoel echter slechts een globale indruk. In deze reeks herlees ik daarom enkele klassiekers van de Nederlandse twintigste-eeuwse poëzie, waarbij ik mezelf de vraag stel in hoeverre het werk me nu wél aanspreekt, en of de gelauwerde verzen van beroemde dichters de tand des tijds hebben doorstaan.
In deze tweede aflevering bespreek ik de bekendste bundel van psychiater Margaretha (Kiekie) Droogleever Fortuyn-Leenmans uit het Drentse Roden, beter bekend als M. Vasalis.

M. Vasalis – Parken en woestijnen (1940/1993)

De Arriva-treinen die het traject tussen Groningen en Leeuwarden bedienen zijn vernoemd naar beroemde Noorderlingen, een eer die ook M. Vasalis ten deel is gevallen. In de coupés vertelt een korte biografie de reizigers over haar leven en werk, met daarin de opmerkelijk geformuleerde zin: ‘Haar debuut dichtenbundel verscheen in 1940 onder de naam Parkeren en woestijnen.’ De rest van de fouten in de omringende zinnen zal ik u besparen, en de ‘-er-’ in ‘parkeren’ is door een reiziger met een pen doorgestreept: er is nog hoop.

Wat weinig hoop biedt, is dat de gedichten van Vasalis in de stukken die ik erover raadpleeg steevast als ‘traditioneel’ worden omschreven. Ook vage termen als ‘indrukken’, ‘natuur’ en ‘zelfbespiegeling’ vallen regelmatig. In alle eerlijkheid herinner ik me haar poëzie ook als vrij ouderwets, en bovendien dat de jonge avant-garde zich na de oorlog maar wat graag afzette tegen dit soort werk. Als ik echter het lange openingsvers ‘Drank, de onberekenbare’ in haar debuutbundel lees, komt dat niet erg oubollig over.

(…)
In mijn binnenst stampen beesten,
snuiven paarden, ruisen bossen,
slangen schuiflen door de mossen,
negerstammen vieren feesten.
Port of sherry… liever thee?
Ja mevrouw, of eiglijk… nee.
Spiernaakt duik ik in een meer.
Graag, een halfje… o, niet meer!
(…)

Weliswaar zien we in de eerste regels nog wat suggestieve beelden van flora en fauna, maar het is eerder een exotische, ruige wildernis dan de vredige hei van de Rodense ommelanden. De regels die erop volgen vormen een opvallend contrast met de voorgaande regels op bijna alle fronten: ineens is er sprake van een haast ironische spreektaal, een alledaagse twijfel die onderbroken wordt door het verlangen van de ik naar het water, waarbij het dubbelrijm van ‘meer’ met twee verschillende betekenissen ook nog een fraaie technische greep is. De rest van dit gedicht bestaat eveneens uit allerlei gekke gedachtesprongen, waarbij innerlijke strubbelingen steeds worden gespiegeld aan de veranderlijkheid van de natuur. Het is een mooie opmaat naar de contemplaties en vele contrasten in de rest van de gedichten.

In hun standaardwerk over Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw schrijven Van Boven en Kemperink dan ook het volgende over de bescheiden debuutbundel van M. Vasalis: ‘Zoals de titel al aangeeft, spelen tegenstellingen daarin een grote rol: orde en chaos, realiteit en droom, tijd en eeuwigheid, geluk en angst, gebondenheid en vrijheid; vaak roepen alledaagse ervaringen een diepere beleving op.’ Daarmee is de kern van alle gedichten in deze bundel uitstekend gevat, het ene beeld lijkt niet zonder zijn tegenhanger te kunnen bestaan. Een stralende herfstdag leidt na fijne ervaringen in de natuur vanzelf tot weemoed over de eigen vergankelijkheid. Sowieso speelt de dood een prominente rol in de bundel, terwijl Vasalis in 1940 nog bijna zestig jaar van haar eigen einde verwijderd was. Het gedicht De dood maakt echter duidelijk dat het verscheiden altijd binnen handbereik is:

(…)
Hij wees mij alles: dranken, pillen,
pistolen, gaskraan, steile daken,
een bad, een scheermes, een wit laken
‘zomaar’ – voor als ik eens zou willen
de dood.
(…)

In deze strofe is de dichteres wat directer en meer morbide dan in de rest van haar werk, en de opeenstapeling van beelden wordt op een bijna nonchalante toon afgerond.

Het gaat in de verzen overigens niet altijd alleen maar over de ‘ik’: zo is er bijvoorbeeld een meelijwekkende beschrijving van ‘De idioot in het bad’, waarin iets van Vasalis professionele werk als psychiater door lijkt te schemeren. In ‘Begrafenis van mevrouw T.’ gaat het nu eens over de dood van een ander, terwijl de ‘ik’ blij is over de mooie uitvaart, maar direct volgt de angst en droefheid over de onomkeerbaarheid van het gebeurde. In ‘Vahine No Te Tiare’ wordt de vrouw op een schilderij van Paul Gauguin beschreven, wat langzaam over lijkt te gaan in een dichterlijk zelfportret.

Het werk van Vasalis wordt ook wel als ‘magisch-realisme’ en ‘neoromantiek’ bestempeld, maar die stromingen zie ik minder sterk terug; de concreetheid van de herkenbare beelden is juist opvallend. Als er al iets onwerkelijks of magisch de kop opsteekt, wordt dat afgedaan als een ‘luchtspiegeling’, waarmee de illusie bewust doorbroken wordt. In haar beroemde gedicht ‘Afsluitdijk’ zie je dankzij de treffende beschrijvingen juist het IJsselmeer, de lange autoweg en hoge dijk voor je, en is de zeemeermin een vreemde eend in de bijt. Het gaat Vasalis om het vangen van het hier en nu: ‘alleen dit wonderlijk gespleten lange heden’.

De kracht van deze gedichten zit hem dan ook in de eenvoud, hoe de ‘ik’ met één rake regel veel over zichzelf kan zeggen. ‘Ik ben voor bijna alles bang geweest’ of ‘Ik droomde, dat ik langzaam leefde’ intrigeren dankzij de herkenbaarheid. In ‘Ik voelde me bedroefd en goed’ zien we weer die eeuwige tegenstelling, maar opnieuw is het gevoel uit het leven gegrepen. De laatste regel van de bundel uit het gedicht ‘Onweer in het moeras’ is al net zo concreet, maar biedt gelukkig een hoopvol perspectief: ‘Ik kwam er sterk en nieuw vandaan’. Dat de volgende bundel in het kleine oeuvre van M. Vasalis De vogel Phoenix (1947) is getiteld, maakt de kringloop van het leven helemaal rond.

Gezien de kracht van de regels in de voorgaande alinea begrijp ik goed dat het werk van M. Vasalis tot de canon wordt gerekend. Ook de manier waarop indrukken van de natuur of andere elementen uit de dagelijkse werkelijkheid overgaan in innerlijke contemplaties, en de tegenstrijdigheid die hiermee gepaard gaat, is met verve uitgevoerd. Doordat de meeste van de gedichten echter op deze leest gestoeld zijn, bekruipt je al lezende wel een gevoel van herhaling, ook gezien het beperkte register aan beelden, of zelfs dat je het poëtische trucje nu wel in de gaten hebt. Wat betreft haar ambacht koester ik zonder twijfel bewondering voor het werk van M. Vasalis, maar een zekere voorspelbaarheid doet haar soms de das om.

Willem Goedhart

M. Vasalis – Parken en woestijnen