Een bizar plattelandsuniversum

In zijn nieuwe dichtbundel Baah baaah krakschaap/De P van winterslaap toont Martijn Benders zich misschien wel een mysterieuzere dichter dan ooit. De taal is vindingrijk en eigenzinnig, maar blijft tot op zekere hoogte ondoorgrondelijk. Zo heeft het krakschaap uit de titel iets mystieks, onheilspellends en verontrustends. Een krakschaap, te midden van een lastig te plaatsen soort platteland, zo lijkt het, waar ‘de hazendauw inzet’ en waar ‘knotten spieken langs de sloot’, maar wat dient de lezer zich daarbij voor te stellen? Of dien je je die vraag niet te stellen, het mysterie intact te laten en deze poëzie simpelweg te ervaren, als een kaartenhuis van taal dat instort zodra je naar een verklaring op zoek gaat?

Wat in ieder geval duidelijk is, is dat deze dubbelbundel extreem talige poëzie bevat, die zich voortdurend in een grensgebied lijkt te bevinden. Je zou dit liminale poëzie kunnen noemen, waarbij tijd, plaats en ruimte respectievelijk de schemering, een deurdrempel en ergens tussen hemel en aarde kunnen zijn. Geregistreerd vanuit een gemoedstoestand die zich tussen waken en slapen in lijkt te bevinden.

Wanneer je begint te lezen bij Baah baaah krakschaap, dan valt op dat in het eerste gedicht aan een soort mise-en-scène doet denken, alsof het een regieaanwijzing bij een toneelstuk of een filmscenario betreft:

Het licht zwaant
door de oelestille.
Mist bast tegen de grond.
             keroeffer keroeffer
het stuk,
een mikado van naalden
waarin de tijd groeven morst

Er is, opvallend genoeg, sprake van een ‘stuk’ in dit gedicht, alsof het decor kort voor de lezer beschreven moet worden (we kunnen het immers niet daadwerkelijk voor ons zien vanuit de zaal), echter zonder een duidelijke referentie met de werkelijkheid. Want deze beschrijving geschiedt in een nieuw soort taal, in een onbekende toonsoort. Zwanend licht, bassende mist, een domme stilte (tenminste, als we ‘oele’ lezen in de oud-Nederlandse betekenis van het woord)? Het zijn voorbodes van een onheilspellend soort sprookje, waarbij het meest basale kenmerk van de taal in haar dagelijkse verschijningsvorm, namelijk houvast bieden bij de werkelijkheid, voortdurend op losse schroeven wordt gezet. Het is lastig om te beoordelen in hoeverre dat gunstig uitpakt.

Pijn
maakt ritme, maakt ritme.

Volgt je
de nietige bossen
door met een lijf.

Pijn
Breekt ritme, breekt ritme.

De sosser daalt in.

Pijn lijkt hier gepresenteerd te worden als iets wat een lijf heeft, als een ongrijpbare achtervolger of stalker door nietige bossen. Bij nietige bossen moet ik meteen aan Nederland denken, waar de bossen over het algemeen, inderdaad, nietig zijn. Pijn is bepalend in dit gedicht: het maakt en breekt. Pijn maakt en breekt het ritme om precies te zijn, paradoxaal genoeg de enige regels in dit gedicht die uitgesproken ritmisch zijn. Bij ‘de sosser daalt in’, moet ik meteen denken aan iemand die cocaïne (ook wel ‘sos’ genoemd) heeft gebruikt en het effect ervan gewaar wordt. Maar met het oog op die ‘pijn’, kan ook een pijnstiller zijn die begint te werken. Door de regel ‘volgt je’ gaat er een mysterieuze dreiging uit van dit gedicht.

Alle (titelloze) gedichten bij elkaar doen denken aan een soort bovengrondse Alice in Wonderland gone wrong. Misschien moeten we deze poëzie zien als een hallucinante trip, iets wat je moet ervaren, maar vooral niet moet proberen na te vertellen of te reconstrueren.

Als gezegd is dit een ‘dubbelbundel’, dat wil zeggen: het is een bundel met twee voorkanten, waarbij de gedichten in de ene bundel ondersteboven staan afgedrukt ten opzichte van de gedichten in de andere bundel. In het midden komen de twee bundels letterlijk samen middels een typografische draaikolk van woorden, die eindigt in de kneep van het mooi gebonden boekje. Baah baaah Krakschaap eindigt met de regels:

Waar hedde toverman?
Het schrijft. Het schrijft. O O
Het noelke, het noelke in haar fikken
Vors en de strooi. Vors en de strooi
Doorsneeuw. Doorsneeuw is zo mooi
(…)

De P van winterslaap eindigt (of begint, al naar gelang waar je bent begonnen met lezen) met de regels:

Daar hedde toverman!
Kom, los ons de hemel in!
Peertjes gummen aan de bomen
De strooi de strooi in heelalheelallen
O, Het schrijft. Het schrijft.

Er is dus een connectie tussen beide bundels, zou je kunnen zeggen, omdat in Baah baaah Krakschaap een ‘toverman’ wordt gezocht die in De P van winterslaap gevonden wordt. Bij ‘het noelke in haar fikken’ zou je eventueel kunnen denken aan een Maria met Jezus in haar armen, maar nogmaals: het zou net zo goed iets anders kunnen betekenen.

Het taalgebruik is dus als gezegd eigenzinnig. Dat zit hem ook in het onverwachte gebruik van werkwoorden (‘bladerden de luizen’; ‘halmen klokken een psalm…’; ‘je vader ruist langs…’; ‘een wolk somt het licht op…’) en doordat het soms Vlaams of Zuid-Nederlands aandoet. Dat komt niet alleen door woorden als ‘kriekskes’, ‘zot’, ‘gulden’ (in plaats van ‘gouden’) of ‘reuzel’, maar ook door min of meer fonetische formuleringen als ‘pertje’ (‘paardje’) of ‘daar hedde…’ (daar heb je’). Elders lezen we: ‘winkt het gras O de tijd vlindert eraf,’. Een verschijnsel als ‘vlinderende tijd’ is misschien wel typerend voor deze bundel als geheel: het is een constatering die binnen dit bizarre plattelandsuniversum volstrekt normaal lijkt en tegelijkertijd net zo veelzeggend als mysterieus is. Helderder is misschien de daaropvolgende regel: ‘de wind hangt in het riet te wijnen’ – daarin hoor je ‘wenen’, oftewel het gehuil van de wind, dat door de associatie met ‘wijn’ nu iets dronkens krijgt.

Door die vrij extreme omgang met de taal, in combinatie met soms tamelijk ondoorgrondelijke en talrijke landschapsbeschrijvingen, dreigt de lezer soms een beetje buitengesloten te raken. Er wordt iets gezocht in de bundel, of iemand is onderweg, die toverman misschien, maar door de ondoorgrondelijke aard van de taal ontbreken verdere aanknopingspunten voor een eventuele interpretatie grotendeels. Of misschien is er sprake van een gebezigd dialect dat moeilijk te begrijpen is voor mensen die het niet spreken. En ook al is het misschien de bedoeling, het kan soms lichtelijk frustrerend zijn wanneer je maar geen vat krijgt op wat je leest, omdat de tekst soms lijkt te zijn geschreven in een soort fantasietaal. Dat laatste zorgt ervoor dat dit geen poëzie is die aan iedereen besteed zal zijn. Baah baaah Krakschaap/ De P van winterslaap is vooral een bundel waarin de taal als een zinsbegoochelende knikkerzak binnenstebuiten wordt gekeerd.

Sander Meij

Martijn Benders – Baah baaah krakschaap/De P van winterslaap. De Kaneelfabriek, Udenhout. 84 blz. € 16,75.