De romanschrijver als wereldverkoper

Handelsreizigers zijn per definitie deerniswekkende figuren. Ze proberen mensen die daar niet om vragen waren aan te smeren die ze niet nodig hebben, daarbij op den duur de neiging vertonend hun eigen verkooppraatjes te geloven. Het zijn kilometervreters, er niet voor terugdeinzend zich in dorpen en gehuchten te wagen waar ieder normaal mens met een grote boog omheen zou rijden. Ze logeren in troosteloze hotelkamers met brandgaten in de sprei en een lekkende kraan boven de vaste wastafel. Ze moeten altijd glimlachen, ook al hebben ze een gillende kater, is hun vrouw weggelopen of kunnen ze geen stofzuiger meer zien – glimlachen tegen hun leveranciers om de hoogst mogelijke korting te kunnen bedingen, glimlachen tegen hun potentiële afnemers om de grootst mogelijke omzet te kunnen behalen. Chagrijnen kunnen het wel vergeten in deze business.

Voor schrijvers vormen handelsreizigers een dankbaar onderwerp. Arthur Miller beschreef de aartsschlemiel in Dood van een handelsreiziger, nog niet zo lang geleden [1985, fvd] prachtig verfilmd met Dustin Hoffman in de hoofdrol. Heere Heeresma laat in Geef die mok eens door, Jet! een handelsreiziger in een treurige Daf langs de wegen gaan. ‘De kosten van een hotel waren er vandaag maar amper uitgekomen […]. Een sof. De winkeliers kankerden en verkochten inmiddels ijverig de spullen van de konkurrentie. Niet dat ze hem wegjoegen. Waarom zouden ze. Zo’n olijke grappenmaker.’

Even hilarisch als het boek van Heeresma is Alles moet weg, de eerste roman van Tom Lanoye. Tony Hanssen is een jonge student die het in zijn hoofd heeft gehaald dat hij een wereldverkoper is. Hij schrijft aan zijn vriend Soo:

[…] ik ga de komende drie maanden, in plaats van te studeren en mijn herexamens te doen, rondrijden, het hele land door, en ik ga verkopen, verkopen en nog eens verkopen. Ik heb daar een strategie voor bedacht.

Tony investeert zeventigduizend frank in een tweedehands Ford Transit, waarin hij rekken monteert en zichzelf een eenvoudige slaapplaats bouwt. Dat geld – maar dat blijkt later pas – heeft Tony op wederrechtelijke wijze verworven. Al op de vijfde bladzijde van het boek wordt duidelijk dat dit nooit goed kan aflopen: de bestelwagen  wil niet starten. De wereldverkoper heeft een auto gekocht met versleten bougies.

In het begin van de roman is Tony hoopvol gestemd over zijn carrière als handelsreiziger:

De basis is en blijft de verkoop aan de deur. Aanbellen, jezelf naar binnen zeveren en doorgaan met praten tot er een koopcontract is getekend. Geen genade. Wat ik precies verkoop, zien we wel op het moment zelf.

Je kunt niet zeggen dat hij zich niet grondig voorbereidt. Zo neemt hij zich voor de grote steden te mijden (‘de markt is daar verpest’):

Nee, ik moet het platteland in. […] Ik meng mij onder de plaatselijke bevolking, ik geef een rondje, ik win het vertrouwen en pats. Ik sla toe. […] Je moet in hun eigen jargon blijven, dat wekt vertrouwen. […] Ik moet uitgaan van één ding: mensen zijn overal hetzelfde, ze doen niets liever dan kopen. En op het platteland zijn ze nog meer hetzelfde dan elders.’

Waaraan Tony deze wijsheden ontleent, wordt de lezer niet geopenbaard, evenmin als het waarom van zijn verlangen om zich als verkoper van Tefalpannen, jeansvesten, donsdekens, authentieke vezelplaatmeubelen, twintigdelige encyclopedieën en stofzuigers te manifesteren. Is hij zijn studie zat? Wil hij zich ontworstelen aan het milieu waaruit hij voortkomt? Ruikt hij het grote geld?

Het is waarschijnlijk een combinatie van deze motieven, maar Tom Lanoye, die veel aandacht besteedt aan de actuele handeling in zijn boek, blijft over de achtergronden daarvan nogal duister. Wel schetst hij Tony als een fantast, die in de integraal opgenomen brieven aan Soo een beeld van zijn wederwaardigheden geeft dat niet strookt met de werkelijkheid. Zo geeft Tony hoog op van zijn vorderingen als verkoper, terwijl de lezer allang weet dat de zaken niet zo voorspoedig verlopen.

Tony krijgt te maken met mensen die boerenslimheid paren aan het instinct om iemand die niet een van de hunnen is op kilometers afstand te onderscheiden. Ze merken onmiddellijk dat Tony een spel speelt, dat hij er op uit is hun vertrouwen te wekken door zich anders voor te doen dan hij is.

Hij is onecht, vals. Daarbij legt hij een naïviteit aan de dag die eerder hém tot slachtoffer maakt dan dat hij erin slaagt anderen tot zijn slachtoffer te maken. De tragische figuur die de handelsreiziger van nature al is, krijgt er zodoende van Tom Lanoye een nóg tragischer dimensie bij. Hij die zich in staat waant om situaties te kunnen beheersen, laat zich door diezelfde situaties overrompelen; hij heeft ze niet meer in de hand en gaat grandioos ten onder.

Tom Lanoye ontpopt zich in zijn roman overigens ook als verkoper, als verkoper van verhalen om precies te zijn, en hij slaagt er heel wat beter in te overtuigen dan Tony Hanssen. Lanoye schrijft concreet, beeldend proza en schuwt de dialoog niet. Dat en het hilarische gegeven maken Alles moet weg bij uitstek geschikt voor verfilming, en dat is dan ook precies wat met dit romandebuut van de Vlaming die zich eerder manifesteerde als dichter en cabaretier (hoewel dat laatste woord ontoereikend is) gaat gebeuren.*)

Dat de schrijver geen enkel mededogen toont met zijn romanfiguur, lijkt vreemder dan het is. Hoe kan iemand immers mededogen hebben met een handelsreiziger?

Frank van Dijl

Tom Lanoye – Alles moet weg. Bert Bakker.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 28 januari 1989.

*) De film Alles moet weg van Jan Verheyen kwam in 1996 uit.