Behoed voor uitgumming

Tijdens de nazi-periode werden complete groepen mensen ongewenst verklaard. De geschiedenis van de opgejaagde, weggevoerde en vermoorde Joden, mensen van kleur, homo’s, Roma en Sinti, is bekend. Het beleid van de nationaal-socialisten ging echter verder: letterlijk iedereen die enigszins afweek van het door hen voorgeschreven ‘normaal’ was zijn of haar leven niet zeker. Vera Buck schreef met Het boek van de vergeten artiesten een historische roman met hedendaagse thrillerelementen over de zonder uitzondering kleurrijke artiesten van de jaarmarkten, kermissen en circussen; de ploeteraars die woekerden met hun talenten of hun lichamelijke afwijkingen exploiteerden. De nazi’s wilden deze groep totaal uitgummen, wat bijna gelukt was.

De eerste roman van Vera Buck, de succesvolle psychologische thriller Runa, vertelde het verhaal van een verward meisje met die naam, dat eind negentiende eeuw de gruwelijke experimenten in een psychiatrische kliniek trachtte te overleven. Dit tweede boek spitst zich toe op twee kermisartiesten: Meta Kirschbacher en Mathis Bohnsack. En van deze twee is het vooral Meta die het verhaal draagt. Ze is een in alle opzichten sterke vrouw. Dat wil zeggen fysiek, waarmee ze het jaarmarktpubliek kan imponeren, en geestelijk uiterst veerkrachtig. Mathis is een arme boerenzoon zonder perspectief in het leven uit een dorpje met de veelzeggende naam Langweiler.

De twee ontmoeten elkaar op een jaarmarkt in Zürich, waar Mathis, weggelopen van huis, een oude artiest assisteert, die geld verdient, maar zijn gezondheid opoffert met een van de eerste röntgenapparaten. Later zal Mathis dezelfde weg afleggen. Deze beginjaren gebruikt Buck zonder terughoudendheid om het armzalige milieu te schetsen aan het vroegste begin van de twintigste eeuw. Voor de thrill-zoeker betekent dat honderden bladzijden doorzetten, want spectaculair is die periode niet te noemen. Pas in het laatste kwart van deze roman ruilt Buck de half-documentaire benadering in voor een met spanning en spektakel, wat juist de meer geschiedkundig geïnteresseerde lezer weer zal verbazen.

De vroege impressies wisselt Buck steeds af met Meta en Mathis’ gezamenlijke bestaan in ‘de kolonie’, een woonwagenkamp aan de rand van Berlijn in de late jaren dertig, wanneer het nationaal-socialisme zich in Duitsland steeds zichtbaarder begint te manifesteren. Hun collega’s, uiteenlopende wonderlijke of ronduit excentrieke figuren, onder wie dwergen, een kettingbreker, een menselijk speldenkussen, een vergroeide man, een waarzegster, een vrouw zonder onderlijf, een getatoeëerde vrouw met een getatoeëerde hond en een slangenbezweerster, gaan door met wat ze altijd gedaan hebben, echter voortdurend bewust van het sluipende gevaar van deportaties en erger.

Zo lang het duurde, konden deze kleine artiesten nog overeind blijven in marginale theaters en geheime clubs, waar ook lesbiennes bijeen kwamen. Berlijn was in die jaren zeer homovriendelijk, al veranderde dat snel:

Misschien had iedereen het beter kunnen accepteren als ze de vrijheid niet gekend hadden. Maar voordat de nazi’s kwamen, gold Duitsland, uitgerekend Duitsland, als een van de liberaalste landen als het om homoseksualiteit ging. En Berlijn was de plek waar de regenboog de aarde raakte.

Al vroeg in dit omvangrijke boek, brengt Buck een aantal elementen in, die ze later gebruikt om het verhaal reliëf en spanning te geven: Meta bekommert zich vol overgave om haar broer Ernsti, een kansloze, agressieve jongen met talrijke beperkingen. Daarnaast schildert Buck het milieu waarin Meta opgroeit: die woont zelfs enige tijd in een appartementengebouw, waarin ook de jonge Adolf Hitler leeft, de mislukte artiest, met wie ze waarschijnlijk zelfs het toilet heeft gedeeld.

Voor Het boek van de vergeten artiesten, deed Vera Buck uitvoerig onderzoek naar de bijna in de mist van de tijd verdwenen verhalen van zulke reisartiesten, wat haar nog niet meeviel. In de roman krijgt Mathis de eer hun geschiedenis aan de vergetelheid te hebben ontrukt. Maar als schrijver in de eenentwintigste eeuw blijkt haar al snel dat de nazi’s grondig te werk zijn gegaan, schrijft ze in het nawoord, dat voorafgaat aan een lijst met in de roman voorkomende historische figuren.

Ik heb geprobeerd hun sporen gedetailleerd na te gaan. Net als Mathis kon ik niet accepteren dat hun bestaan simpelweg door de nazi’s gewist hadden kunnen worden. Dat er niet eens registraties van arrestaties of opnames waren! Maar van mensen die het gewend waren in hun leven al weinig sporen na te laten, die geen vaste woonplaats en veel wisselende namen hadden, moest het des te gemakkelijker zijn geweest hun dood te verdoezelen.

Deze roman is niet alleen een levendig en voor een heel breed publiek aantrekkelijk (‘‘Aaaaaarrrrggh’, brulde Meta.’) geschreven monument voor de kleine luyden van het artiestenvak van destijds, Vera Buck eert vooral de vrouwen, die in het verleden zo vaak ongenoemd zijn gebleven. Onder hen Charlotte Rickert, die echt bestaan heeft en net als de fictieve Meta een ‘Kraftfrau’ was, zoals de Duitsers dat noemen. Ze werd indrukwekkend kampioen op de Olympische Spelen in het nationaal-socialistische Berlijn van 1936, maar ‘weggegumd’ omdat ze een vrouw was. Want die hoorde in nazi-ogen thuis te moederen en zeker niet alle mannen te verslaan met krachtsporten.

André Keikes

Vera Buck – Het boek van de vergeten artiesten. Karakter, Uithoorn. 656 blz. € 27,99.