Het Literatuurmuseum in Den Haag heeft de literaire nalatenschap van Gerrit Kouwenaar (1923-2014) verworven: zo’n tien strekkende meter archief dat ruim zeventig jaar Nederlandse literatuurgeschiedenis beslaat, volgens Aad Meinderts, directeur van het Literatuurmuseum ‘de missing link van de Vijftigersarchieven’ in het museum.

Arjen Fortuin en Wiel Kusters zijn de eerste onderzoekers die zich op het Kouwenaar-archief storten. Zij werken ieder aan een boek over (het werk van) Kouwenaar.

In de nalatenschap bevindt zich de correspondentie met schrijvers en dichters, onder wie Bernlef, Remco Campert, Hans Faverey, Willem Frederik Hermans, Lucebert en Leo Vroman. Ook is er veel foto- en persoonlijk materiaal in te vinden, waaronder stukken die Kouwenaars rol als verzetsman documenteren. Verrassend noemt het Literatuurmuseum detailrijke handgeschreven versies van gedichten die nooit gepubliceerd zijn.

Kouwenaar begon al jong met schrijven en publiceerde zijn eerste gedichten in de oorlog, in illegale tijdschriften en het bundeltje Vroege voorjaarsdag (1941). Als dichter kwam hij tot wasdom als een van de Vijftigers, de groep die de Nederlandse poëzie van een stevige avant-gardistische impuls voorzag. Zijn gedichten getuigen van maatschappelijke betrokkenheid maar vooral van een grote fascinatie voor taal. Hij werd onder meer bekroond met de P.C. Hooft-prijs (1971)en de Prijs der Nederlandse Letteren (1989).