Zachtjes imploderen bij de lichtste aanraking

Uitgeverij De Bezige Bij viert haar vijfenzeventigjarige jubileum met de uitgave van vier in fraai linnen gebonden novellen. Iedere kwarteeuw wordt gerepresenteerd: Het behouden huis van W.F. Hermans uit 1952, De elementen van Harry Mulisch uit 1988, Zijde van Alessandro Baricco uit 1996 en Alma Mathijsen mag met Ik wil geen hond zijn de komende vijfentwintig jaar belichamen.

Nu valt er op iedere keuze altijd iets af te dingen en hier is het meest in het oog springende toch wel de oververtegenwoordiging van mannen. En dat terwijl De Bezige Bij genoeg formidabele vrouwen in haar fonds heeft, ook vrouwen die korter werk hebben geschreven. Te denken valt aan Margriet de Moors Kreuzersonate of het nog immer actuele Orlando van Virginia Woolf. Waarschijnlijk heeft de uitgeverij op inhoudelijke gronden voor deze drie mannen gekozen, omdat hun verhalen een aantal gemene delers hebben: ze spelen zich af in een sprookjesachtig, hermetisch universum vol vervreemding, isolement en absurditeit. Ik wil geen hond zijn past naadloos in die thematiek. Mathijsen toont zich door de stevige dosis autofictie tevens een kind van deze tijd. Haar eigen liefdesverdriet vormde de directe aanleiding voor deze novelle, die ze naar eigen zeggen in slechts vier weken schreef, aus einem Guss.

Je kijkt anders, iets maakt me bang. Je draait de pasta met vlotte bewegingen om je vork en schuift de ragout met je mes erbij. Je hebt haast om alles binnen te krijgen, terwijl ik meestal jouw bord leegeet. Lange tijd heb ik me daarvoor geschaamd, moest ik niet minder eten? na een tijd liet ik dat los, ik kreeg in zekere zin alles. De liefde en het eten.
‘Ik weet het niet,’ zeg je. (…)
‘Ik weet het echt niet meer,’ herhaal je.

Met deze bedrieglijk eenvoudige, korte zinnen vangt het begin van het einde van de relatie aan. Toen alles nog koek en ei was, noemde hij haar liefkozend ‘Fluif’, zaten ze in elkaar gevlochten op de bank, lieten ze elkaar naar liedjes luisteren, lazen ze elkaars feeds, reden ze rond in de regen zonder een duidelijk doel, keken ze samen naar The Lobster. In eerste instantie kan de naamloze ik-persoon alleen maar huilen, maar al snel bekruipt haar een destructief gevoel:

‘Is goed,’ zeg ik, ‘dan stoppen we.’
Als kind vermorzelde ik een rol koekjes tot kruimels omdat ik er geen mocht. Als ik geen koekjes mag dan mag niemand koekjes.

Het gaat uit. Waar de hoofdpersoon eerder als een blad achter haar vriend aandwarrelde, raakt ze door haar liefdesverdriet volledig op drift. Ze snakt naar banen om haar verdriet in te leiden. Een met een vriendin zelfbedacht dramatisch rouwritueel biedt helaas geen soelaas:

Het is of ik ontplof van alle liefde die ik wil geven maar nergens kwijt kan. Het explodeert naar binnen toe, waar niemand het kan zien. Zoals perziken na een bloedhete zomer opgeblazen raken van de hitte en zachtjes imploderen bij de lichtste aanraking.

Na een onbestemde periode van smachtend hunkeren en onophoudelijk huilen neemt de destructieve, nietsontziende kracht grootse vormen aan. Zelfmoord plegen kan ze niet, dus ze moet iets anders verzinnen, iets wat haar bang maakt. Ze zoekt op haar laptop, maar ze vindt niets. Uit frustratie slaat ze op haar computer, in staat om het apparaat te vermorzelen tot een geluid uit de laptop haar doet stoppen. Een hondje kijkt haar aan, vraagt haar niet bang te zijn en ergens te klikken. Ze doet wat het vertederende beestje van haar vraagt en die ene, bewust risicovolle keuze zet haar transformatie in gang. Ze wil een hond zijn zodat ze elke dag aangehaald en geliefkoosd kan worden door haar ex. Ze wil zijn lijf weer voelen. De vraag is of het verlies van haar menselijkheid haar brengt wat ze zoekt of dat het haar gevoel van onbeantwoorde liefde alleen maar vergroot. Omwille van het leesplezier laat ik het verdere verloop van het verhaal hier in het ongewisse.

Mathijsen heeft een origineel verhaal over rauw liefdesverdriet geschreven met frisse, nieuwe beelden. Ze borduurt voort op verhaalstof over absurde gedaanteveranderingen, zoals in Ovidius’ Metamorfosen, Kafka’s Die Verwandlung en films als The Lobster. Ook roept het boek reminiscenties op aan de film Eternal Sunshine of the Spotless Mind en dan vooral door de tederheid van toon die de novelle kent. Het beschreven lijfelijke verlangen naar samensmelting met de ex-geliefde lijkt dan weer rechtstreeks geïnspireerd door het nummer I wanna be your dog van The Stooges. Maar de kiem voor deze surreële novelle lijkt (wellicht onbewust) in haar eigen roman Vergeet de meisjes uit 2017 te liggen. Kay schrijft in een dagboek over haar aan liefde grenzende genegenheid voor haar vriendin Iris:

Ik ben je wat je vreest dat ik kan zijn, ik ben de achterdocht, ik ben wat je van me denkt, ik ben wat jij van me maakt. Ik wil een hond zijn, ik wil jouw hond zijn, ik wil doodgaan op je schoot en lachen.

De kracht van de jonge schrijfster Alma Mathijsen schuilt in de kunst om de lezer subiet voor zich te winnen. Je gelooft in de luchtig beschreven metamorfose van mens naar hond en tegelijkertijd worden jouw eigen pijnlijke littekens van ludduvuddu onbarmhartig opengereten, ongeacht je gelukkige staat van zijn in het heden. Stante pede ervaar je weer de tergende eenzaamheid en de gekmakende onmogelijkheid om nog te kunnen communiceren met degene aan wie je je hart hebt verpand.

Miriam Piters

Alma Mathijsen – Ik wil geen hond zijn. De Bezige Bij, Amsterdam, 148 blz. € 19,99.