In zijn column voor Vrij Nederland komt Maxim Februari terug op de bekendmaking van de lijst van 33 vrouwen die de P.C. Hooftprijs hadden moeten krijgen. De lijst was een beetje verstopt op de site van het Literatuurmuseum (nu niet meer), want in eerste instantie ging de aandacht uit naar een feestje rond een groep vrouwen (en één man) die zichzelf had laten portretteren op het schilderij Het Conversatiestuk van Renske van Enckevort als tegenhanger van het schilderij van De Herenclub rondom schrijver-messias Harry Mulisch.

Blijkbaar bestaat de realiteit tegenwoordig uit Hanna Bervoets, Maartje Wortel, Niña Weijers, Nina Polak, Marjolijn van Heemstra, Lieke Marsman, Ellen Deckwitz en Alma Mathijsen. En uit Maurits de Bruijn.

Februari is goed bevriend met enkele schrijfsters uit die nieuwe generatie, maar zet toch zijn vraagtekens bij de feestvreugde, want hij mist nogal wat schrijvers (m/v):

En waar was Lale Gül, die je toch echt tegenkomt op alle boekentafels in alle boekwinkels van Europa?

En hij komt tot de voorlopige conclusie:

Dit is geen generatie, mopperde ik, dit is een coterie.

Ten slotte legt hij de vinger op de zere plek:

Het opvallende aan de berichten van en over vrouwen die in mijn brievenbus belanden, legde ik aan mezelf uit, was dat daarin nooit aandacht wordt besteed aan lastigheden en mogelijkheden. Niet aan vrouwen met lastige verhalen, aan mannen met lastige levens, aan individuen. Niet aan de vraag hoe bepalend de sociale positie is en hoe die verschuift in de tijd. De berichten van vrouwen gaan nooit over een ander, bromde ik, alleen over zichzelf. Dit is geen inclusieve, diverse cultuur, dit is een vriendinnencultuur.
[…]
Precies zoals mannen dat in het verleden deden in hun herenclubs.

Lees het hele stuk hier.

(foto: © Roos Custers)