De genadeloze lezer

Wat heb ik eigenlijk gelezen? Dat vraag je je kortstondig af na het tot je nemen van de nieuwe roman En in de nacht een riem van Chrétien Breukers (1965). Een koortsdroom? Een terugblik van een middelbaar schrijver, die tot het uiterste wikt en weegt, een rapportage, een laconiek overzicht over de liefde, de bewustwording van lichamelijkheid? Eén zaak is duidelijk, Breukers schuwt het experiment niet, gaat all-in met deze bijzondere, naar surrealisme neigende roman. Je zou het verhaal van Thomas Meerman – een personage dat verdacht veel op Breukers zelf lijkt, dat op sommige momenten niet alleen tegen de schrijver aanschurkt, maar als een schaduw met hem meeloopt, bijvoorbeeld wanneer Breukers zijn eigen hartverscheurende boek Voor de verre prinses op het nachtkastje van Thomas legt – fragmentarisch kunnen noemen, maar in dit boek gebeurt tenminste daadwerkelijk wat, voornamelijk met de lezer. De schrijver getuigt hiermee van moed.

Deze roman, die evengoed ‘De waarheid van het lichaam’ had kunnen heten, weet van begin tot eind te boeien, juist door de bliksemflitsen die door het hoofd van de verteller schieten. De poëtische achtergrond van Breukers komt hier ten volste tot zijn recht. Het is het inkapselen van herinneringen, het inklinken, het verdichten, waar literatuur het meeste baat bij heeft. Weg met de uitgesponnen, langdradige vette pillen! Geen uitleg, geen gemakkelijk verhaaltje van A naar Z. De spanningsboog bevindt zich in elk fragment, in elke zin welhaast. Het is de taal die hier glorieert. Zoals Herta Müller de kracht van goede literatuur karakteriseert: Je weet in de onderbuik dat het boek goed is, maar kan niet precies de vinger erop leggen waarom.

Het is doorgaans best irritant wanneer een schrijver in een boek opduikt, wanneer de roman zelf, of de wording van de roman zelf een van de onderwerpen is. Maar dat Droste-effect wordt door Breukers adequaat uitgebuit in deze zoektocht naar de (schrijf)waarheid. En in de nacht een riem is juist mooi uitgekristalliseerd, heeft een mysterieuze zweem over het geheel hangen. Tegelijkertijd, ondanks het optrekken van het personagefrontje Meerman, is deze roman, voor zo ver mogelijk, eerlijk tot op het bot. Compromisloos, zoals ware literatuur dient te zijn. Breukers, meester in teksten met een hoog Tongue-in-cheekgehalte, laat weliswaar de ironie, het cynisme niet geheel en al los, maar weet hier echt oprecht te beroeren, levert een waarachtige, invoelbare tekst af die, wat bepaalde herinneringen betreft zweeft tussen verlangen en verguizen. Maar nogmaals, op het omslag prijkt natuurlijk nog steeds de kwalificatie ‘roman’. Prachtig, hoe Breukers via Meerman het Nederlandstalige literatuurlandschap – dat klinkt op zichzelf al behoorlijk plat en benepen – even duidelijk neerzet, er, terecht, afstand van neemt.

Ik vertel dat ik helemaal Oek de Jong ga, nauwelijks meer schrijven en een beetje nadenken, een snuif Oosterse filosofie en erotiek uit de handboeken van de NVSH. Laura zegt dat ik erg grappig kán zijn, en dat ik daar beter mijn best voor moet doen. Ik zeg, grappig, hoezo, en noem de naam van een schrijver met wie ze ooit naar bed is geweest, en ze zegt, ja, we weten het nu wel.

Breukers woont en werkt in Praag en zijn van nature al laconieke insteek lijkt door zijn verblijf aldaar, in het land van de gewiekste argeloosheid van de Brave soldaat Švejk, noch versterkt, met als gevolg het voorlopige hoogtepunt En in de nacht een riem. Mister zelfspot Breukers, ‘Ik heb me lange tijd als een kunstenaar gedragen’, heeft immers een gigantisch ongeschreven oeuvre. De lichamelijkheid in deze roman is te vergelijken met het werk van de Tsjechische schrijver Marek Šindelka, Anna in kaart gebracht bijvoorbeeld. In feite brengt Breukers Meerman, zichzelf en twee vrouwen zo goed als mogelijk in kaart. Dit bliksemverhaal draait om (Het Engelse ‘revolve around’, dekt de lading beter) twee liefdes van het leven, Leonie en Jitka. De echte namen zijn bij de redactie bekend, zou je hierover kunnen zeggen. (En daarnaast fungeert nog een derde vrouw, Laura, als een soort reddende engel, een ‘redactrice’ ook.) Twee vrouwen met elk een net andere kijk op de liefde in het algemeen. Ze lopen in elkaar over tijdens deze taallustige koortsdroom, zich afspelend in een appartement met nauwelijks nog wat te eten en te drinken. Het is de buitenwereld die via de binnenwereld wordt geduid. Plaats en tijd zijn uiteraard van ondergeschikt belang. En in de nacht een riem is een mooi terloopse roman die beklijft, die zichzelf legitimeert, die wonderlijk genoeg toch heel coherent is. ‘Je moet een eigen taal vinden. Een nieuwe.’ ‘Daar ben ik al jaren mee bezig en ik vind alleen brokstukken, losse zinnen.’ ‘Misschien is dat je taal.’

Dat besef bij de schrijver maakt deze roman als vanzelf sterker, zorgt voor het fundament, tilt het ver boven dat van een kunststukje uit. Het leven is nu eenmaal zoals het is. Meerman zegt op twee-derde:

Ik hou de laatste jaren niet meer zo van kunst. Ik vind iets al ingewikkeld genoeg als het gewoon is. Er hoeft niets mooier te worden gemaakt. Iets mooi maken is een teken van zwakte. Wie iets mooi moet maken, heeft iets te verbergen.

Zo is dat, en niet anders!

Guus Bauer

Chrétien Breukers – En in de nacht een riem. Oevers, Zaandam. 144 blz. € 18,95.