Boeiend debuut

De grom uit de hond halen is een verraderlijk lichtvoetig debuut. Een terugkerend element is dat ogenschijnlijk het gevaar is afgewend, maar zoals dat altijd gaat met gevaar, schuilt het in onverwachte hoeken. Zoals in het gedicht ‘Hijsongeval’, waarbij met name in het eerste deel van het gedicht het bedrijfsongeval met de omgevallen kraan in Alphen aan den Rijn aan de orde komt:

Hijsongeval

I.

Hijsongeval: op een drijvende ponton in de Oude Rijn staan twee
mobiele kranen, ze tillen een stuk wegdek over het water. De kranen
kantelen uit hun evenwicht naar de bebouwde kom, de lucht
is nog even dat ingehouden blauw, een getuige noemt de klap
een grom, dan het wonder: niemand dood, alleen een hond licht
gewond.

Een jaar later is het onderzoek rond: het hijsplan incompleet,
de risico’s onbekend, het gevaar lag al klaar in de kranen, wachtte
tot niemand keek.
(…)
de rechter zegt: het enige wat ik
heb opgeschreven, is dat u van geluk mag spreken.

De implicaties van het ongeluk worden in het tweede deel van het gedicht in een breder kader geplaatst:

II.

Schuld hoef je niet meer te dragen, haar als kind ergens te slapen leggen
is voldoende. Wat is geruststellen als niemand zich nog zorgen maakt,
ongelukken niet meer blind een kant op kiepen, honden hun hoektanden
bewaren voor later, er een sprookje bij verzinnen? Als we spreken van
dreigingsniveau nul, neemt geruststellen dan de vorm van liefde aan?
Deze stad kan in vijf minuten hermetisch worden afgesloten, voor
iedereen staat een vluchtauto met airco paraat. Het is enkel protocol,
de kansen op catastrofes zijn berekend en nihil verklaard. Niemand
hoeft ooit nog van geluk te spreken. De hond heeft een beeld gekregen,
belichaamt in brons alle omzeilde onheilsscenario’s. De heldenpenning
om zijn nek zegt: en vanaf toen kwam alles goed.

De anekdotische insteek van dit gedicht is trouwens lichtelijk bedrieglijk, want er wordt hier méér gezegd dan alleen dat wat er staat. Op de eerste plaats is een kantelende kraan een dankbaar, grotesk beeld om een gedicht mee te openen: de menselijke controle over de werkelijkheid faalt op grootse wijze. Iduna Paalman gaat de implicaties van het ongeval vervolgens op een manier te lijf die je zowel doordacht als associatief zou kunnen noemen. Op de eerste plaats valt het eigenzinnige samengaan van zakelijk en poëtisch taalgebruik hier op. ‘het hijsplan’, ‘dreigingsniveau nul’, ‘protocol’, ‘nihil verklaard’ is jargon dat je eerder aantreft in overheidsrapportages dan in een gedicht. Tegelijkertijd is er veel sprake van alliteratie en assonantie (‘water’, ‘kranen’, kantelen’ of ‘grom’, ‘wonder’, ‘hond’, ‘gewond’). Het formeel klinkende ‘De risico’s onbekend,’ wordt gevolgd door ‘het gevaar lag al klaar in de kranen,’ een regel die bol staat van de klankrijm en daarmee haaks op het ambtenarenjargon.

In het tweede deel van dit gedicht krijgt de regel ‘Niemand hoeft ooit nog van geluk te spreken’ een fijne, dubbele lading, door de directe context waarin het staat: op de eerste plaats is het een reactie op de uitspraak van de rechter in de tweede strofe:

[…] de rechter zegt: het enige wat ik heb opgeschreven, is dat u van geluk mag spreken.

Maar deze uitspraak van de rechter en ‘het wonder’ (het feit dat er geen doden zijn gevallen), worden in deel II op lichtelijk ironische wijze ondermijnd door de stem van de dichter. In dit deel van het gedicht is helemaal geen sprake meer van een wonder of geluk. Immers: alle ‘onheilsscenario’s’ zijn hier omzeild: ‘Het is enkel protocol, de kansen op catastrofes zijn berekend en nihil verklaard.’ Het is dezelfde opvallende combinatie van ambtelijk en poëtisch taalgebruik, ingezet om het eerste deel van het gedicht min of meer tegen te spreken. Afgezien daarvan, kun je de regel ‘Niemand hoeft ooit nog van geluk te spreken’ lezen met Wittgensteins beroemde uitspraak ‘waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen’ in gedachten – oftewel ‘geluk’ is een te abstract begrip om zinnige uitspraken over te kunnen doen.

De ironie zit hem ook in de slotregel: ‘en vanaf toen kwam alles goed.’ Wie weleens een krant openslaat, weet dat alles helemaal niet goed kwam, want de wereld staat in brand. Maar tegelijkertijd kwam het op persoonlijk vlak voor velen van ons wel degelijk goed. De laatste strofe van dit gedicht, laat ook zien dat de dreiging bezworen kan worden. Voor iedereen die in angst (voor bijvoorbeeld een aanslag) leeft, staat een ‘vluchtauto met airco’ paraat. Het toont een milde spot voor de angstcultuur die wij hier in het comfortabele westen kennen. Tegelijkertijd lijkt deze belangstelling voor het controleren van de wereld om ons heen een thema dat deze debuutbundel kenmerkt: telkens opnieuw probeert een ik-figuur op al dan niet logische wijze de werkelijkheid te bezweren. Die werkelijkheid bestaat opvallend vaak uit huizen, een hond, een vader-figuur (hoe verhoudt de ik zich bijvoorbeeld tot deze vader-figuur indien die tegelijkertijd Sinterklaas is?) of een ziekte. Die ziekte komt vaak aan bod en lijkt behoorlijk serieus te zijn, aangezien de zieke verpleegd wordt in een bed en daardoor ‘voor iedereen bereikbaar’ is. Daaruit zou je kunnen concluderen dat de ik immobiel is. Uit het gedicht ‘V. Geheugenzwakte’, onderdeel van de vijfdelige cyclus ‘Alternatieve geneeswijzen’:

De kinderwens past je goed.
[…]
Het fijne van het menselijk lichaam: dat werkt net zo. Geduldig heelt
en herschikt en vergeet het. Je dromen zijn hypotheken waarmee je de nacht
afbetaalt, je slaapt steeds beter.
[…]
Bij het tekenen van de papieren hoor je de arts: sommige
makelaars verkopen geen woningen zonder bewijs van volledig
beterschap, bel ons dan, we regelen wat.

Het feit dat de arts zegt ‘we regelen wat’, impliceert dat het geen uitgemaakte zaak is of de patiënt in kwestie nu al volledig genezen is of niet. De communicatie met die arts lijkt ook een beetje buiten de ik om te gaan, vanwege de formulering ‘hoor je de arts’: dat schept enige afstand, alsof de ik de controle over de situatie niet in eigen hand heeft, precies zoals een ziekte zich kan ontwikkelen.

Dit vijfde gedicht in de cyclus heet als gezegd ‘Geheugenzwakte’ en opent met de regel ‘De kinderwens past je goed’. Deze combinatie van factoren herinnert aan het feit dat moeder natuur het fenomeen geheugenzwakte zo nu en dan met succes inzet: ze zorgt er soms voor dat de nare kanten van een bevalling simpelweg naar de achtergrond van het geheugen worden gedwongen, zodat een nieuwe zwangerschap plotseling toch weer een optie wordt, zelfs ondanks het aanvankelijke ‘dit nooit meer.’ Het fijne aan dit gedicht en in bredere zin aan deze bundel, is dat je dit soort associaties tussen de regels door kunt lezen, het staat er echter nooit letterlijk. Deze subtiele, zorgvuldige manier van observeren en formuleren, waaruit ontegenzeggelijk een wat tragikomische controledrang spreekt (zie ook de titel), is kenmerkend voor de hele bundel. Zo zijn er genoeg inhoudelijke dwarsverbanden voor de lezer te ontdekken, impliciet en expliciet, waardoor je de gedichten telkens op een andere manier kunt lezen. Door die dwarsverbanden, die door de hele bundel heen zijn geweven, was de indeling in vier afdelingen misschien niet echt nodig geweest. Maar door die verbanden, en die vergeefse hang naar controle, in combinatie met de soms droog-constaterende toon (‘Er staat een ragout van fluweel voor me klaar’), heb je als lezer nooit het gevoel iets dergelijks al eens eerder te hebben gelezen, en dat is veel belangrijker dan een indeling. De grom uit de hond halen is een bijzonder boeiend debuut.

Sander Meij

Iduna Paalman – De grom uit de hond halen. Querido Amsterdam. 80 blz. € 17,99.