Gewone, absurde, verzoenende gedichten

‘Gedichten die je het stevige gevoel geven van met leven en aarde verzoend te zijn.’ Zo kenmerkte Remco Campert twee jaar geleden in Campert kiest de poëzie van dichter en psychiater Frank Koenegracht. Ik kan me bij Camperts voorkeur wel iets voorstellen: de poëzie van beide dichters kent nogal wat raakvlakken. Maar een in het oog springend verschil zit hem vooral in de kwantiteit van het oeuvre.

In de onlangs verschenen bundel Alle gedichten is veertig jaar poëzie verzameld, alles bij elkaar ruim tweehonderd gedichten. Dat is geen grote productie. Vijf gedichten per jaar, zou een boekhouder zeggen. Maar het levert wel een verzameling op waarin geen woord te veel staat. Een van de gedichten die Camperts verzoening met leven en aarde moesten illustreren, komt in vrijwel iedere bespreking terug. Het is het titelgedicht van de bundel Lekker dood in eigen land. Ik wil het u niet onthouden:

In de trein zitten twee heren die elkaar
vasthouden.

Als de trein de tunnel in rijdt
snijden zij elkaar de polsen door

en zeggen daarbij ‘pardon’,

Maar jullie, bloeddruppeltjes, die uit
het raam waaien, jullie zijn vrij.

Je kunt dit gedicht onmogelijk lezen zonder te glimlachen, hoe dramatisch de beschreven handeling ook is. De lichte toon is kenmerkend voor Koenegracht, net als de humoristische twist, in dit gedicht met name in dat losstaande regeltje ‘en zeggen daarbij “pardon”’. Het is het grappige slotakkoord van een tamelijk absurde tragedie. En dan moeten die laatste twee regels nog komen, die een al even ondraaglijke lichtheid suggereren. Maar het is juist dit soort regels dat de kwaliteit van deze gedichten zo benadrukt. Hoe luchtig ook verwoord, voert het gedicht ons een spiegelend universum binnen, waarin de realiteit van een geheel andere kant wordt benaderd. Even maar, maar wel lang genoeg om een heel wereldbeeld te laten kantelen. Uit de gevangenis van het lichaam bevrijd, waaien enkele bloeddruppeltjes het raam uit, een leven vol onbegrensde mogelijkheden tegemoet. Het klinkt logisch, maar waar hebt u eerder over een wederzijdse zelfmoord (op zich al betrekkelijk bijzonder) gelezen vanuit het positieve perspectief van bevrijd bloed? Het is een manier van kijken die ook iets onbevangens heeft, iets jeugdigs. Deze gewoonheid van de dood komt ook duidelijk naar voren in het epigram dat Koenegracht voor zijn goede vriend Rudy Kousbroek schreef.

Als je dood bent op een dag
blijven de lampen rustig in hun fittingen
en ook de wc kan je gewoon doortrekken.
Wel voorzichtig want
het vlottertje werkte al niet goed.
Alles doet het nog: bijvoorbeeld
de overdrijvende wolkenvelden
en de matige tot krachtige tijdelijk harde
tot zeer harde wind uit uiteenlopende richtingen.

Veel gewoner kan de dood inderdaad niet worden. Er spreekt iets relativerends uit, waarvan je je kunt voorstellen dat Campert zich erdoor met het leven kon verzoenen.

Het voordeel van Alle gedichten is dat je in één handzame bundel ook alle thema’s, figuranten en geliefde auteurs overzichtelijk bijeen hebt. Vooral die auteurs zijn er nogal wat. Een begenadigd docent zou er de (‘zijn’) literatuurgeschiedenis aan op kunnen hangen. Behalve Kousbroek meen ik Campert, Leopold, Lucebert, Mulisch, Biesheuvel, Faverey, Borges, Szymborska en anderen te herkennen. En de vele verwijzingen naar de popmuziek zijn een muziekcollege waard. Maar ook de liefdesgedichten zijn bijzonder. Het lange gedicht ‘De Engelsman’ bijvoorbeeld. Het begint zo:

Je sliep, je droomde, glimlachte en zei:
‘no I dont’t care’, gevolgd door
een gekir, een meisjesachtig giechelen.

Dit was zo duidelijk als wat.
Hier was een engelsman in ’t spel
die zekere voorstellen deed waarop

werd ingegaan. In elk geval
was ik het niet.
Ik spreek nooit engels in je slaap.

Vervolgens probeert de ik-figuur te achterhalen wat die Engelsman allemaal heeft uitgespookt met zijn geliefde. Hij begint haar borsten ‘zo engels mogelijk te strelen’, waarop het meisje positief reageert. Maar als de ‘hand // uit Engeland’ over haar broekje wil wrijven, vlucht ze weg. Waarna de nuchtere conclusie volgt: ‘Dus onze vriend / van overzee was nu te ver gegaan; / dat bleek.’ De ik-figuur fluistert voor alle zekerheid ‘We’ll never meet again’ in haar oor, om zo de Engelsman definitief aan de straat te zetten. Opnieuw ontmoeten hier de grotesk aangeboden realiteit en het intieme van tedere poëzie elkaar. Dat tedere komt misschien nog wel het mooist naar voren in het warme gedichtje ‘Zij’:

Zij heeft twee schouderblaadjes
en ze glipt door de deur.

Ik hou niet van het menselijk gebeente
maar zij heeft het volmaakte wel.

De winterzon drinkt uit een benen fles.
Zij niet, ze heeft twee schouderblaadjes

die dromen dat ze zusjes zijn.
Niet van mij maar van elkaar.

Al bij het woord ‘schouderblaadjes’ ben ik verkocht. In één pennenstreek schetst het gedicht hier een kleine, fragiele vrouw, misschien een meisje nog. Het zou zo maar de opmaat kunnen zijn voor een gevoelig liefdesliedje van Raymond van het Groenewoud. Maar de derde regel gooit al roet in het eten. ‘Ik hou niet van het menselijk gebeente’ verpest de lieve sfeer genadeloos. Net als die koude winterzon die uit een benen fles drinkt. Dat is natuurlijk een metafoor, maar waarvóór in hemelsnaam? De lezer zinkt weg in de ijzige kou van een van de minst romantische regels die hij zich kan herinneren. De poging om daarna het beeld van dat lieve, breekbare meisje weer op te roepen, is ook maar halfslachtig. De twee schouderblaadjes keren terug, maar wel in hun eigen droom. En daarin is voor de ik-figuur geen plaats. Ze zijn elkaars zusjes, die schouderbladen. En daar komt niemand anders tussen!

Moeten we nu dan afstand nemen van de kwalificatie van Remco Campert? Verzoenen deze gedichten hem en mij nu niet langer met het leven en de aarde? Ik waag het te betwijfelen. De gedichten sluiten immers naadloos aan op het aardse leven van iedereen. Pubers herkennen die ongenaakbare schouderblaadjes wellicht nog meer dan oudere lezers die zich bij het leven hebben neergelegd. Campert had het ook niet over troost, maar over verzoening. En als íets ons met ons eigen leven kan verzoenen, is het de poëzie van Frank Koenegracht wel.

Jan de Jong

Frank Koenegracht – Alle gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam. 264 blz. € 34,50.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, 2020-1