Heel mooi en heel vrij

In 2007 dook in Mexico een koffer op met zo’n 4500 als verloren beschouwde negatieven van de beroemde oorlogsfotograaf Robert Capa. Capa had in 1939 geprobeerd het materiaal uit Frankrijk te smokkelen en het was uiteindelijk in handen gekomen van de Mexicaanse ambassadeur, die de negatieven naar zijn thuisland had meegenomen en vervolgens was vergeten. Een familielid bracht ze na diens dood in de openbaarheid. Uit dit materiaal blijkt dat veel foto’s die onder de naam Capa waren verkocht, niet door hemzelf zijn gemaakt, maar door zijn collega David Seymour en zijn geliefde, de Duitse fotografe Gerda Taro.

Deze vondst was voor Helena Janeczek aanleiding een historische roman over deze bijzondere vrouw te schrijven, waarin zij meer is dan de minnares van de beroemde oorlogsfotograaf, maar wordt geportretteerd als zelfstandig kunstenaar met een veel groter oeuvre dan tot nu toe werd aangenomen. De in het Italiaans geschreven roman, Het meisje met de Leica, werd in 2018 bekroond met een prestigieuze literaire prijs, de Premio Strega. Janeczek is van Pools-Duitse oorsprong en woont al dertig jaar in Italië. Ze kreeg bekendheid met haar debuutroman Lezioni di tenebra (‘Duistere lessen’, 1997) over de lotgevallen van haar joodse moeder tijdens de Holocaust.

Gerdo Taro, een van de eerste vrouwelijke oorlogsfotografen die op het slagveld het leven liet, had een kort maar intens leven. Ze werd in 1910 in Stuttgart geboren als Gerda Pohorylle, kind van Pools-joodse ouders die in Duitsland hun toevlucht hadden gezocht. Toen Gerda negentien jaar oud was, verhuisde ze naar Leipzig, waar ze getuige was van de brute opkomst van het nationaalsocialisme. Ze raakte betrokken bij de linkse oppositie en werd in 1933 gearresteerd omdat ze anti-nazigeschriften had verspreid. Omdat het in Duitsland te heet onder haar voeten werd, week ze uit naar Parijs, waar zich ballingen uit talloze landen van Europa hadden verzameld. Ze probeerde aan de kost te komen als typiste. Via haar hartsvriendin Ruth Cerf kwam ze in contact met de Hongaars-joodse bohemien André Friedmann, die Belgrado als politiek banneling was ontvlucht en in Parijs zijn geluk als fotograaf beproefde. Gerda was aanvankelijk André’s assistente maar begon ook zelf met zijn Leica, de fameuze kleinbeeldcamera voor fotojournalisten, te experimenteren. De twee werden een koppel. Omdat het moeilijk was foto’s aan de man te brengen, bedacht Gerda een internationaal klinkend pseudoniem waarmee ze meer succes hadden: Robert Capa. Capa, wat in het Hongaars ‘haai’ betekent, was in eerste instantie vooral een merk, ook Gerda en andere fotografen verkochten hun foto’s onder die naam. Later werd Capa de exclusieve schuilnaam van Friedmann en presenteerde zij zichzelf als Gerda Tora, wat in de verte verwees naar Greta Garbo.

De Spaanse burgeroorlog, die op 17 juli 1936 uitbrak toen Franco in opstand kwam tegen de wettige, republikeinse regering, bood het fotografenkoppel de kans hun linkspolitieke engagement in daden om te zetten. De strijd in Spanje was een ideologisch conflict waarbij fascisme en socialisme in een bloedig gevecht verwikkeld raakten. André en Gerda vertrokken onmiddellijk naar Barcelona waar ze geïnspireerd raakten door de revolutionaire sfeer aldaar. Zij legden zij aan zij de gevechten en het leven achter het front vast. In Spanje kreeg hun carrière vaart. In Córdoba werd de beroemde foto ‘vallende soldaat’ gemaakt, de dramatische opname van een Spaanse militieman die getroffen door een kogel in zijn hoofd ter aarde stort. De foto, een van de iconische beelden van de Spaanse burgeroorlog, is altijd toegeschreven aan Robert Capa, maar is mogelijk door Gerda genomen.

In 1937 was Taro opnieuw in Spanje, waar ze voor Le Soir de slag bij Brunete versloeg. Ze volgde twee weken lang de gevechten en haar foto’s lieten zien dat, anders dan Franco beweerde, de republikeinen de stad nog steeds in handen hadden. Op 25 juli, toen de republikeinse stellingen uiteindelijk ineenstortten, werd ze tijdens de ordeloze aftocht door een pantservoertuig overreden. Ze raakte daarbij zo zwaar gewond dat ze de volgende dag in een ziekenhuis stierf. Haar lichaam werd overgebracht naar Parijs, waar ze, op de dag dat ze 27 jaar zou worden, op Père-Lachaise een heldenbegrafenis kreeg, georganiseerd door de Franse communistische partij. Duizenden sympathisanten waren bij de plechtigheid aanwezig. Robert Capa stond er huilend bij en kwelde zich met zelfverwijten omdat hij haar alleen naar het front had laten gaan.

Gerda Taro was een vrouw die de mensen om haar heen, en vooral de mannen, niet onberoerd liet. Een ongenaakbare, levenslustige vrouw die ook heftig kon ontregelen. ‘Zo was ze nu eenmaal, wispelturig en ongrijpbaar, anderhalve meter en ambitie, zonder hakken. Je moest haar nemen zoals ze was: soms pijnlijk oprecht, op haar manier aan je gehecht, langdurig,’ zegt een van de mannelijke hoofdpersonen in het boek.

Helena Janeczek laat drie mensen aan het woord die met elkaar het levensverhaal van Gerda Taro vertellen. De eerste is Willy Chardack, een wat timide jeugdvriend die kort voor de oorlog naar de Verenigde Staten is gevlucht, waar hij in Buffalo, N.Y., een vooraanstaand hartchirurg is geworden, de uitvinder van de pacemaker. Het is 1960, hij is net gebeld door een oude kameraad en mijmert tijdens een wandeling over zijn oude liefde. Hij ontmoette haar Gerda het eerst in Leipzig in de zomer van 1929.

Hij reed met de tram naar huis toen hij bij een halte een vrouw had gezien voor de etalage van een modewinkel. Ze droeg kanten kousen en schoenen in een iets donkerder tint, haar ivoorkleurige jurk viel in soepele plooien tot boven haar knie, haar kastanjebruine haar liet tussen de lijn van haar oor naar haar schouder een flink stuk iets getinte huid vrij. Willy had gehoopt dat de tram niet zou vertrekken voordat hij die vrouw, van een onwerkelijke, filmische elegantie, in het gezicht kon kijken.

De tweede persoon die aan het woord komt is haar trouwe jeugdvriendin – en rivale – Ruth Cerf, een beeldschone vrouw die in Parijs onder meer als model aan de kost komt. Robert Capa had Ruth op een terras benaderd omdat hij een model zocht voor een commerciële opdracht van een Zwitsers verzekeringsbedrijf. Omdat ze het niet helemaal vertrouwde, nam ze Gerda mee naar de fotoshoot, waar het meteen klikte tussen haar vriendin en de fotograaf. Ruth Cerf vertelt haar verhaal in 1938, als ze in het atelier van Capa zijn negatieven catalogiseert voordat ze uitwijkt naar het veilige Zwitserland. ‘Ik heb ze met elkaar in contact gebracht,’ zegt ze met spijt.

Georg Kuritzkes ten slotte is Gerda Taro’s ex-minnaar die ze voor Capa aan de kant heeft gezet. Hij had haar in Duitsland geïntroduceerd bij de linkse beweging en vocht voor de Internationale Brigades in Spanje. Als hij kort na het telefoongesprek met Willy Chardack uit Buffalo op een terras in Rome herinneringen ophaalt aan Robert Capa, zegt hij tegen zijn gesprekspartner: ‘We hadden een gemeenschappelijke vriendin die in Spanje is gestorven. Tegenwoordig weet niemand meer wie Gerda Taro was. Zelfs van haar foto’s is geen spoor meer te vinden, want Gerda was een kameraad, heel mooi en heel vrij, laten we zeggen vrij in elk opzicht.’

Helena Janeczek houdt zich in Het meisje met de Leica nauwkeurig aan de feiten. Ze presenteert het roerige leven van Gerda Taro en haar tijdgenoten op caleidoscopische wijze, met grote sprongen heen en weer in tijd en plaats en vanuit verschillende invalshoeken. Het roept daarmee iets op van de turbulentie en spanning van het leven van een politiek-geëngageerde generatie aan het einde van het interbellum die geconfronteerd wordt met opkomend fascisme in Duitsland en Italië, de ideologische strijd in Spanje, de dreigende wereldoorlog, de noodzaak om in ballingschap te gaan. Maar de verbrokkeling van het verhaal, de verwarrende chronologie en de uiteenlopende, niet altijd overtuigende vertelperspectieven maken het moeilijk tot de kern van Gerda Taro door te dringen. Ook Robert Capa, de man die haar tot fotograaf maakte, blijft in het boek een wat onduidelijke, fletse figuur. Het is jammer dat de vorm van de roman het zo meeslepende verhaal van het meisje met de Leica in de weg staat.

Aart Aarsbergen

Helena Janeczek – Het meisje met de Leica. Uit het Italiaans vertaald door Els van der Pluijm. De Bezige Bij, Amsterdam. 334 blz. € 24,99.