Schitterende gedichten en een vleugje politiek

Er is iets in de dichtbundel Zon van Peter Verhelst waardoor je langzamer gaat lezen, de gedichten haast uitspreekt, prevelt. Misschien komt het door de lange klanken in het gedicht of misschien heb je als lezer even de tijd nodig om te begrijpen waar het over gaat, ben je soms getroffen door de beelden die opgeroepen worden. De gedichten zijn lief en teder, en roepen soms gedachten en gevoelens op waarvan je niet wist dat je ze had, maar je twijfelt er evenmin aan dat je die nu wel hebt. Een voorbeeld:

Rode namiddag

Ik vroeg me af –

een helrode wolk dreef landinwaarts. Vanuit de kamer zagen we
bloed schuimen over het strand, miljoenen insecten tikten
tegen de ruiten op zoek naar die ene kier, hou me vast.
Maar je viel in je sprong, ik lag op de grond
en probeerde je met mijn lichaam te beschermen.

Ik vroeg me af waarom wat we niet krijgen echter lijkt dan wat we hebben.

Uiterst langzaam zonk het bloed in de zee.
De laatste rode sluiers verwaaiden over het strand.
We omhelsden elkaar. Nooit eerder
stond de avondhemel zo prachtig in brand. Nog altijd

vraag ik me af waar alles wat we niet kregen uiteindelijk is gebleven.

Het decor, van de ondergaande zon en de miljoenen insecten, roepen veel sfeer op. De vragen die gesteld worden, zullen niet veel mensen zich gesteld hebben, maar velen zullen het zich nu wel afvragen. Dat is knap, dat een gedicht je nog niet gedachte gedachten laat denken. Het is ook mooi hoe met ‘hou me vast’ in een gedicht dat begint als een beschrijving opeens heel dichtbij komt. Niet alleen is er sprake van een soort vertrouwdheid tussen de ik en de jij, ook de lezer lijkt hier te worden aangesproken.

Verhelst werkt soms ook met schijnbaar onoverbrugbare tegenstellingen, met het volgende gedicht als duidelijkste voorbeeld:

Al thuis

Dat je uit de auto stapte
en dat ik snel doorreed om je op te halen
straat in, straat uit, dat ik niet meer wist waar je was,
zei ik, terwijl je ongeduldig naast me zat te knikken,
sneller, zei je, maar je was alweer uitgestapt
toen ik mezelf zag voorbijrijden, tot zo, zei ik nog,
terwijl ik je al kon zien aan de overkant,
hevig zwaaiend, terwijl je instapte, zweterig
snel snel fluisterend en ik zwaar ademend
om die andere auto waarin ik zat de pas af te snijden.

Terwijl het ochtendlicht boven de zee gloorde,
kwam jij het huis uit, links en rechts speurend
of ik al thuiskwam. Die glimlach in het eerste licht
toen je me zag, alsof je in de nek werd gekust.

Behalve die schitterende eindregel, of eigenlijk schitterende slotstrofe, is dit gedicht tamelijk ontregelend. De inhoud lijkt onverenigbaar met de natuurwetten. Hoe is dit gedicht dan te lezen? Een te gemakkelijke oplossing zou zijn dat hier sprake is van een droom. Een andere oplossing kan zijn dat de ik zo vol is van de jij dat alle relevante gebeurtenissen alleen maar die zijn waarin de ik en de jij voorkomen. De jij stapt uit en de jij stapt in, en dat kan direct na elkaar gebeuren omdat al het andere er niet toe doet. De ik rijdt steeds weer naar de ik, zo vaak, zo doordrongen van relevantie, dat de ik zichzelf tegenkomt, want alleen die momenten zijn relevant. Zo is wat zich eerst leest als een verwarrende filmmontage te lezen als een ultiem liefdesgedicht.

Wat volgens mij nieuw is, is dat Verhelst letterlijk iets zegt over politieke zaken. Er staan gedichten in de bundel die daarmee breken met de andere gedichten. Aan de ene kant is het soms goed om stelling te nemen, iets aan de kaak te stellen. Aan de andere kant is het jammer, want dan wordt het moeilijker de hele bundel als in een trance te lezen en verliefd te worden op de gedichten: deze politieke gedichten zijn daar namelijk te ontnuchterend voor, zoals:

Strategie 4 – demoniseer de vijand – gebruik halve waarheden

Je ziet een man op de grond liggen in de stad en je buigt je over hem heen
– tot zo ver niets aan de hand – maar verleen hem medische zorg
en je maakt cynisch van de crisis gebruik om via morele chantage
onze grenzen poreus te maken zodat de natiestaat wordt uitgehold.
Door die man overeind te helpen en naar huis te brengen
verniel je het publieke draagvlak
en voed je intolerantie op ongeziene wijze.

Een gigantische, opspringende hond met open muil.

Politici hebben de luxe niet om de ethiek van hun overtuiging te volgen.

Gutmenschen als jij maken zich schuldig aan de afbraak van de welvaartsstaat.

Dit gedicht bestaat (voor een belangrijk deel) uit citaten van de Belgische politici van N-VA Bart de Wever (partijleider) en Theo Francken (oud-staatsecretaris Asiel en Migratie). Weer wordt de lezer aangesproken, dit keer met ‘je.’ Na de eerste regel is het vrijwel onmogelijk om niet het gevoel te krijgen de man te willen helpen. Het is ons instinct om iemand die op de grond ligt overeind te helpen, en, als je kan, hem medische zorg te verlenen. Als dat figuurlijk blijkt voor het helpen van vluchtelingen kom je niet meer los van dat oorspronkelijke gevoel en voel je je als lezer aangevallen door de uitspraken van De Wever en Francken. Hoezo chanteer ik op morele gronden? Ik doe juist iets goeds! Ik help een man overeind. Ook de uitspraak ‘Politici hebben niet de luxe om de ethiek van hun overtuiging te volgen.’ is een die tot denken aanzet. Zouden we niet willen dat politici de politiek ingaan, juist om ‘de ethiek van hun overtuiging te volgen’?

Erik-Jan Hummel

Peter Verhelst – Zon. De Bezige Bij, Amsterdam. 126 blz. € 20,99.