Op boevenpad

Als hij nu nog leefde, zouden we Jean Genet (1910-1986) een draaideurcrimineel noemen. Zijn alleenstaande, behoeftige Parijse moeder moest hem kort na zijn geboorte afstaan. Jean groeide op in opvanghuizen en een pleeggezin in de Morvan, maar belandde al op jonge leeftijd in een jeugdgevangenis wegens diefstal. Vervolgens ging hij bij het Franse leger, deserteerde en begon door Europa te zwerven. Genet voorzag in zijn levensonderhoud met diefstal, door te bedelen, in te breken en zich te prostitueren, want ook de herenliefde had hij al op jonge leeftijd ontdekt.

Gelukkig werd tijdens een van zijn veelvuldige gevangenisverblijven ook de liefde voor de literatuur gewekt. Genet begon vanaf 1942 veelal autobiografisch geïnspireerde fictie te schrijven: leven en werk hingen in hoge mate samen bij hem. Zijn talent bleef niet onopgemerkt, want toen in 1948 een levenslange gevangenisstraf dreigde na een zoveelste veroordeling, organiseerden onder meer Jean-Paul Sartre en Jean Cocteau petities om zijn straf kwijt te schelden. Het lukte nog ook.

Het is frappant dat er eigenlijk best veel van Genet in het Nederlands werd vertaald, waaronder bekende romans als Notre-Dame-des-Fleurs en Querelle de Brest. Dat laatste boek werd trouwens door Fassbinder verfilmd in 1982, kort voordat de Duitse cineast overleed. Helaas zijn die Nederlandse vertalingen niet meer in druk en alleen nog tweedehands verkrijgbaar. Gelukkig verscheen in 2019 Dagboek van een dief, een nieuwe vertaling van Genets Journal du voleur (1949).

De titel ‘dagboek’ is sowieso altijd een beetje misleidend. Het kan best zijn dat de beschreven feiten autobiografisch zijn, maar je weet als lezer nooit in welke mate een dagboekschrijver zijn leven fictionaliseert. Bovendien kan je er nooit om heen dat hij er bewust voor kiest om bepaalde feiten te verzwijgen of net te benadrukken. Niet dat we Genet een fantast zouden noemen; zijn strafblad vormt immers het bewijs dat hij zijn boevenstreken niet uit zijn duim heeft gezogen, maar dat is nou ook weer geen voldoende reden om dit boek als een objectief feitenrelaas te lezen. Dat geeft de schrijver trouwens zelf ook expliciet aan: ‘Daarom verduidelijk ik dat het [boek] iets moet vertellen over wie ik ben nu ik het schrijf. Het is geen onderzoek naar het verleden maar een kunstwerk waarvan mijn vroegere leven het voorwendsel en het materiaal is. Het zal een heden zijn dat aan de hand van het verleden wordt vastgelegd, niet andersom.’

Wat is een misdadiger eigenlijk anders dan iemand die weigert zich aan maatschappelijke normen te conformeren? Zeker, je kunt Genets criminele activiteiten interpreteren als een vorm van verzet tegen een maatschappij die hem heeft uitgespuwd en waarin hem als kind al geen plaats werd gegund. Maar er is meer aan de hand: uit zijn proza spreekt een seksueel getinte obsessie voor marginaliteit en penoze:

Maar – misdadigers staan ver van u af – net als in de liefde keren ze zich af en keren ze mij af van de wereld en haar wetten. Hun wereld ruikt naar zweet, sperma en bloed. Kort gezegd schenkt ze mijn dorstige ziel en mijn lichaam toewijding. Vanwege die erotische kanten van het kwaad ben ik het gaan najagen.

De erotisering en esthetisering van het kwaad (‘ik geilde op misdaad’) is een terugkerend motief in dit boek en gaat gepaard met een soort omkering van waarden. Het pad van de criminaliteit leidt bij Genet niet naar verderf, maar naar zuiverheid. Hij schrijft over bedelaars, pooiers, dieven en hoeren alsof het heiligen zijn. Op subtiele wijze sleurt hij de lezer mee in zijn wereld, betrekt hij hem eigenlijk bij zijn louche praktijken. ‘Om mij te begrijpen moet de lezer mijn medeplichtige worden,’ zegt Genet daarover.

Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre de lezer daartoe bereid is, zeker wanneer blijkt dat de auteur/dader niet terugdeinsde voor rauw geweld: ‘Ik sloeg hem met mijn vuist in zijn gezicht. Hij kermde, maar heel zacht. Net zo vliegensvlug als Stilitano knipte ik mijn mes open en liet ik hem het lemmet zien.’ Het enige criterium voor een daad is zijn elegantie, aldus Genet, dus eigenlijk hanteert hij een verregaande en hoogst discutabele vorm van ethisch relativisme.

Ook de taal speelt een belangrijke rol in het omkeringsproces. Genet laat het hoge overvloeien in het lage, vermengt poëtisch en verheven taalgebruik met argot en dieventaal. Neem bijvoorbeeld de passage waarin de ‘Carolina’s’, een bont gezelschap van homo’s en travestieten in het Barcelona van de jaren dertig, treuren om de afbraak van een openbaar urinoir. De combinatie van smerigheid en zuiverheid typeert Genet:

De Carolina’s, zoals een van henzelf ze had genoemd, begaven zich op een dag in een processie naar de plaats van een vernield openbaar urinoir. Tijdens de rellen van 1933 hadden opstandelingen een van de smerigste maar meest geliefde openbare urinoirs losgetrokken. Het stond vlak bij de haven en de kazerne, en het staal was verroest door de warme urine van duizenden soldaten. Toen zijn definitieve dood was geconstateerd, brachten de Carolina’s – niet alle, maar een formeel gekozen afvaardiging – er, gehuld in sjaals, mantilla’s, zijden jurken en getailleerde jasjes, een bos rode rozen naartoe, samengebonden met een stoffen lint. […] Het waren misschien dertig nichten om acht uur ’s morgens, in de opkomende zon.

Aldus staat Genet mijlenver van pakweg George Orwell, die in Aan de grond in Londen en Parijs weliswaar ook over zijn leven aan de zelfkant van de samenleving berichtte, maar met dat belangrijke verschil dat Orwell zo snel mogelijk aan die wereld wilde ontsnappen en de smerigheid niet idealiseerde, maar verfoeide. Een geestverwant van Jean Genet is wellicht veeleer William Burroughs (1914-1997), zijn Amerikaanse tijdsgenoot met wie hij ook zijn seksuele geaardheid gemeen had. Voor zover je ‘boevenliteratuur’ als een subgenre kunt beschouwen, is de rauwe kracht van Burroughs Junkie echter onovertroffen.

Daan Pieters

Jean Genet – Dagboek van een dief. De Bezige Bij, Amsterdam, 2019. 334 blz, 24,99 €. Vertaald uit het Frans en van een nawoord voorzien door Kiki Coumans.