Tour de force

Weinig is zo enthousiasmerend als iemand die een bedwelmende ervaring in precies de juiste woorden weet te vangen. Benjamin Rous stort in Opera, een geschiedenis in 27 sleutelwerken een overweldigende hoeveelheid informatie over de lezer uit. Het bevat zeer veel gecondenseerde kennis die Rous zó weet te brengen dat zijn rijk geïllustreerde gids een aanwinst is voor zowel de opera-liefhebber als de leek.

Rous vertrekt vanuit zijn persoonlijke begeestering voor deze kunstvorm die wereldwijd ook na vier eeuwen nog springlevend is. Rond zijn vijftiende namen zijn ouders hem mee naar Carré, naar Giuseppe Verdi’s Aida en hij was van ‘begin tot eind volkomen betoverd’ door wat hij zag en hoorde:

door de kracht en de schoonheid van de geschoolde operastemmen; door de prachtige muziek, van grootse en overrompelende koorscènes tot intieme en ontroerende aria’s en duetten; door het feit dat Verdi me aan het einde van de opera zover had gekregen dat ik medelijden voelde voor het personage van Amneris […] Het was het begin van een levenslange passie en fascinatie.

Rond dezelfde, voor kunst ontvankelijke leeftijd bleef ik aan het beeldscherm gekluisterd staan, bij een dierbare vriendin thuis. Haar moeder keek naar Carmen, op een Duitse zender. De opera was al halverwege en toch was het enige wat ik wilde: zitten, meekijken, me mee laten voeren naar deze nieuwe wereld. Ik denk dat iedereen die van opera houdt eenzelfde ervaring heeft: het is als een plotse verliefdheid, waar je geen weerstand tegen kunt bieden. Je wordt overrompeld door het wonderlijke samenspel van muziek, zang, spel, enscenering.

In de inleiding ontvouwt Rous wat het is dat opera vermag:

Je hebt bij deze kunstvorm een stevige dosis suspension of disbelief nodig, het vermogen je ongeloof over de onwaarschijnlijkheid van wat je op toneel ziet aan de kant te schuiven, om op te kunnen gaan in het verhaal. Het mooie van opera is niet alleen dat door de uitvergrote situaties het publiek getraind wordt in die suspension of disbelief, maar ook dat componisten ons hier actief bij helpen door zang en muziek in te zetten om onze emoties te bespelen. Een vreemde tegenstrijdigheid: precies de elementen die het genre onwaarschijnlijk maken, zijn ook de elementen die het waarachtigheid geven.

Nu kun je heel goed ongeschoold en zonder enige kennis genieten van een avond opera. De muziek is vervoerend, het verhaal onderhoudend en de aankleding is verzorgd. Maar wil je je ervaring verrijken en weten welke details er verborgen zitten in de muziek, welk spel componisten spelen met conventies en hoe ze zich verhouden tot de geschiedenis en tradities van het genre dan is dit naslagwerk een absolute aanrader. Rous schetst de geschiedenis van de hybride kunstvorm aan de hand van 27 opera’s die een bepaalde stijl of periode bij uitstek illustreren of die een kantelpunt vormen. Daarnaast zijn het opera’s die nog regelmatig in de grote operahuizen worden opgevoerd.

Rous’ reis begint bij de ingetogen muzikale wereld van Monteverdi’s Orfeo, de opera die als eerste een echte muzikale en theatrale eenheid wist te scheppen, ‘een organisch dramatisch geheel’. In dit hoofdstuk verklaart hij hoe opera niet zomaar uit de lucht kwam vallen in het zestiende-eeuwse Italië, waar verschillende geleerden tot een reconstructie van het antieke Griekse drama probeerden te komen. Hij belicht termen als ‘recitar cantando’, ‘sprezzatura’, ‘basso continuo’ en legt uit hoe Monteverdi gepoogd heeft tekst, muziek en emotie om te zetten naar zang en muziek. We leren welke trucjes de componist toepast, hoe Monteverdi de verschillende werelden muzikaal omkadert.

In de 26 hoofdstukken die volgen passeren Purcell, Händel, Rameau, Gluck, Mozart, Beethoven, Rossini, Von Weber, Donizetti, Meyerbeer, Berlioz, Wagner, Moessorgski, Bizet, Tsjaikovski, Verdi, Mascagni, Leoncovallo, Debussy, Strauss, Janácek, Berg, Puccini, Britten, Stravinsky en Poulenc. Tussendoor zijn acht hoofdstukken van maximaal twee pagina’s opgenomen over uiteenlopende onderwerpen, zoals ‘epische opera’, ‘femmes fatales’ en ‘duivelse opera’. Via Spotify is een speciaal bij dit boek passende afspeellijst te beluisteren. Rous onderwijst ons o.a. over de keuzes van de componist, over de samenwerking met tekstschrijvers, over de thema’s die door de oppervlakte heenschemeren, over de verhouding tussen tekst en muziek, over het zwaartepunt in iedere opera. Hij eindigt zijn werk met belangwekkende vragen over het wezen van de opera zelf:

Is opera inherent ouderwets en onverenigbaar met muzikale vernieuwing? Is een toegankelijkere opera die rekening houdt met de smaak van het publiek per definitie een verkwanseling van muzikale idealen? Heeft een regisseur evenveel recht als de componist om werken te interpreteren en aan te passen?

Met dit boek in de hand heb ik behoorlijk wat dvd-registraties van opera’s herbekeken. Rous verwoordt waarom de kerkklokken in Mascagni’s Cavelleria rusticana bijdragen aan het realiteitsgehalte. Nu begrijp ik hoe het muzikaal gezien komt dat ik altijd tot tranen toe geroerd raak van de waanzinscène in Lucia di Lammermoor. De vocale tour de force van die scène is ongekend en ik prijs me gelukkig dat ik diva Edita Gruberova heb mogen meemaken in de Wiener Staatsoper op maandag 1 juni 2009, de zevenentachtigste én eennalaatste keer dat zij die voor haar kenmerkende rol in dit huis vertolkte. Het doorgaans zo bedeesde en gesofisticeerde publiek ontplofte na haar aria, ook al waren de coloraturen niet meer wat ze ooit geweest waren. Rouse onthult in dit hoofdstuk hoe de onthechte mentale situatie van Lucia in die ruim twintig minuten durende scène op muzikaal vlak in elkaar steekt, door te verklaren hoe de lange cadens en de tastende, holle klank van het glasharmonicum de gebroken toestand van Lucia’s geest weerspiegelen én versterken.

Pas een paar maanden geleden zag ik Mozarts Così fan tutte in de Stopera, maar ik reikhals nu al naar het moment dat ik ook die opera weer kan zien, nu met Rous’ gids in de hand, zodat ik de door Mozart ingebouwde ambiguïteit op waarde kan schatten. Gelukkig zijn er tijdens deze coronacrisis talrijke registraties uit vooraanstaande operahuizen gratis te bekijken (o.a. van de Wiener Staatsoper). Dankzij Rous’ doorwrochte, gepassioneerde gids kunnen we ook thuis op reis door de magische wereld van de opera, want hij weet deze kunstvorm al op papier magistraal tot leven te wekken.

Miriam Piters

Benjamin Rous – Opera, een geschiedenis in 27 sleutelwerken. Van Oorschot, Amsterdam. 334 blz. € 25,00.