Lachen met dames en heren van stand

Het waren andere tijden toen de Vlaamse naturalistische schrijver Cyriel Buysse (1859-1932) nog leefde. Het Nederlands had in Vlaanderen een ondergeschikte positie, de elite sprak doorgaans Frans en tijdgenoten van Buysse als Emile Verhaeren of nobelprijswinnaar en Gentenaar Maurice Maeterlinck schreven zelfs in de taal van Voltaire. Maar Buysse, die met de Nederlandse barones Nelly Dyserinck getrouwd was en een deel van zijn leven in Den Haag doorbracht, koos dus toch voor de taal van Vondel en produceerde een aanzienlijk oeuvre van naturalistische romans, plattelandsverhalen enzovoort. Daarvan zijn er helaas nog maar een handvol verkrijgbaar en ook die worden niet echt veel meer gelezen. Het is dan ook een aangename verrassing dat uitgeverij Houtekiet een aantal satirische verhalen en kronieken van Buysse heeft gebundeld in een nieuwe uitgave, die deze schrijver misschien weer wat onder de aandacht kan brengen.

De novelle Monsieur Hardamour, uit 1899, neemt bijna de helft van het boek in beslag en vormt ongetwijfeld het hoogtepunt. De hoofdfiguur van het verhaal is een industrieel uit de Gentse bourgeoisie die zijn fabriek hardvochtig bestuurt en de klassenverschillen ziet als onderdeel van een natuurlijke, vanzelfsprekende zijnsorde. De sfeer van die tijd kan meteen worden opgesnoven in de eerste zinnen: Hardamour heeft personeel om zich ’s ochtends te laten wekken en kleedt zich op om naar het strand te gaan.

Om halfzes, even vroeger dan gewoonlijk, had monsieur Hardamour zich door Jean laten wekken.
In wit flanellen strandpak, losse halskraag, grijze vilten schoenen en grijs vilten hoedje, zo was hij, dwars over de strandmuur, langs de half onder zand begraven trap tot aan zijn eigen badkoetsje gekomen, dat daar elke morgen, vlak over zijn villa, op hem wachtte.

Mocht u zich afvragen wat een badkoets is: eind negentiende eeuw vonden dames en heren van stand het nog ongepast om open en bloot in zee te baden, zelfs met een badpak dat bijna het hele lichaam bedekte. Daarom lieten ze zich met koetsjes tot bij de zee rijden om in alle discretie te kunnen zwemmen. Zoiets klinkt tegenwoordig een beetje lachwekkend, maar het geeft wel een idee van de strikte gedragsregels die destijds golden. Buysse stak dan ook graag de draak met de schone schijn van de bourgeoisie, die zich onder meer in Wintersport in Sankt Moritz laat kennen als een stelletje ongelooflijke aanstellers:

Zij roken en grokken en kletsen er maar lustig op los en nog nooit heeft een sneeuw- of modderspatje de virginale reinheid van hun prachtpakken geschonden. Zij komen in sporttenue uit hun kamers, zij lezen hun couranten in sporttenue, zijn lunchen en theeën in sporttenue en ’t is hun als een rouwverdriet wanneer zij ’s avonds in gesteven hemd en rok moeten verschijnen.

Buysses stijl is elegant ouderwets en doet wat aan die van zijn goede vriend Couperus denken, bijvoorbeeld in het fragment over de door Hardamour geminachte ‘futiele nietsdoeners’ waarmee zijn vrouw zich in haar salons omringt:

Hij ontving ze met een soort hooghartige toegevendheid, zijn hoekig-zware titansgehalte hoog en breed uitstekend boven de smalle schoudertjes van de gepommadeerde heertjes in spannende rok en spannende halsboordjes; zijn stuurse ogen brutaal-meelijdend peilend in de laag gedecolleteerde corsages van de plat-magere, mal-behaagzieke dames en jonge meisjes.

Hardamour heeft het plan opgevat om van de Belgische kust per trein naar het chique Zwitserse Lugano te reizen, om er de jonge diplomaat te keuren die met zijn dochter wil huwen. Onderweg maakt hij nog even een tussenstop in Gent om geld te halen uit de brandkast van zijn villa. Die is vlak naast zijn eigen fabriek gebouwd, wat goed van pas komt om een oogje in het zeil te houden en vooral socialistisch arbeidersgespuis in het gareel te brengen, want aan de eisen van zijn werkvolk heeft hij een broertje dood:

– Acht uren werken… ’t is wel wat ge verlangt, nietwaar, mijn vrienden? had hij leukweg gevraagd.
– Ja, meneer, hadden de strikers geantwoord.
– En acht uren uitspanning, nietwaar?
– En acht uren slapen, nietwaar?
– Ja, ja…
– En acht uren mijn k… kussen hé!…

Even lijkt Hardamour tot inkeer te komen wanneer hij zichzelf per ongeluk opsluit in zijn enorme brandkast en overweegt hij zijn arbeiders zelfs opslag te geven. Maar niet voor lang: de maatschappelijke orde wordt snel weer hersteld na zijn bevrijding. Iets gelijkaardigs gebeurt meermaals in deze bundel, zo ook in De held en de graaf, uit 1920. Daarin organiseert een graaf die amper Nederlands spreekt en nooit zelfs maar in de buurt van de gruwelijke loopgraven van de Eerste Wereldoorlog is geweest, een feestmaal voor een eenvoudige pachter die de gruwel van het front heeft meegemaakt. Met veel gevoel voor satire haalt Buysse de edelman door de mangel:

Bij het nagerecht stond hij overeind en las, van ’t papier, in ’t Vlaams, een prachtige rede voor. Hij kende ternauwernood de taal en toen hij ’t had over de gruwelen, die door de vijand in het land gepleegd waren, sprak hij dat woord uit als ‘gru-wélen’. Eenieder begreep; niemand glimlachte. Een warm applaus en kreten van ‘Leve de graaf!’ begroetten het slot.

De conclusie is echter duidelijk:

En eenieder voelde, dat niet de soldaten, maar wel de graaf en zijn familie de eigenlijke helden van het vaderlands feest waren.
En iedereen scheen ook te vinden, dat het zo behoorde.
En niemand protesteerde.

Buysse mocht zich dan wel vrolijk maken om de elite, hij leefde ook in een wereld waarin het ondenkbaar leek dat de macht van die minderheid ooit zou worden gebroken. De komende weken gaat u toch nergens naartoe, dus kunt u zich net zo goed eens onderdompelen in Buysses wereld om uw zinnen even te verzetten.

Daan Pieters

Cyriel Buysse – In betere kringen. Satirische verhalen. Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam. 190 blz. € 21,99.