Dode kauw te Katwoude

Onder de kop ‘Een kauw gaat dood en vliegt weg’ bespreekt de heer Hans Werkman in het Nederlands Dagblad mijn boek De zoete inval. Het Nederlands Dagblad afficheert zichzelf als ‘de kwaliteitskrant van Christelijk Nederland’.
De recensie van de heer Werkman opent als volgt:

Het mooiste van L.H. Wiener vind ik zijn verzamelde stukjes die ergens in de Twentse dagbladpers verschenen. Als hij zo’n column inleverde, voegde hij er altijd een brief voor de hoofdredacteur aan toe, en die briefjes waren nog mooier, spits geformuleerd, ironisch, van man tot man. Wiener is nu 75 jaar en publiceert al vanaf 1966. Lang werden zijn boeken nauwelijks gerecenseerd. Maar zijn stukjes in die krant werden gevreten. En dus uiteindelijk gebundeld. Dat bracht de omslag. Ik kan dat boek niet terugvinden in mijn kast en zie nu dat ik het te vroeg heb weggedaan.

Wellicht kan de heer Werkman eens in zijn boekenkast kijken bij de S van Snijders, A.L. Snijders en niet bij de W van Wiener, want L.H. Wiener heeft nog nooit een stukje geschreven voor de Twentse dagbladpers (de heer Werkman bedoelt overigens de Deventer Dagblad Combinatie.) A.L. Snijders wel, vele zelfs, van september 1990 tot januari 1992, met evenzovele ‘Berichten aan een hoofdredacteur’, een zekere heer Van der Moer. Berichten die later in twee delen door uitgeverij Thomas Rap zijn gepubliceerd. Het eerste deel onder de titel: Ik leef aan de rand van de wereld en het tweede deel onder de titel: Het kalme glijden van de boot naar de waterval. Geen opbeurende titels, maar wel, en misschien wel juist daarom, literatuur van het hoogste gehalte, het ‘echte werk’ dus. In een achterflaptekst kenschetst Snijders’ vriend Jan Vrijman dit werk als volgt: epistolae viri obscuri. Brieven van een onzichtbare man, waarmee hij bedoelt dat niet Snijders’ persoon, maar zijn observaties de essentie uitmaken van zijn schrijverschap. Authentieke observaties en stijl, inderdaad, meer eisen stelt ware literatuur niet, al het overige schiet tekort.

De recensie van de heer Werkman aangaande De zoete inval is zonder meer welwillend, maar daarnaast van een gênante domheid, of misschien beter: nonchalance, of een combinatie van beide.

Zijn nieuwste boek De zoete inval, een bundeling columns en korte verhalen, lees ik een beetje vanuit mijn herinnering aan dat andere. Is dit de echte Wiener nog? Jawel, hij schrijft glashelder en tegelijk versluierd, zodat je als lezer zelf iets uit zijn verhalen moet opgraven.

Een dode kauw bijvoorbeeld.

Fraai is ook het verhaal ‘Jonge kauw te Katwoude’, waarin een kauw door vier criminele vogels wordt aangevallen en door Wiener wordt gered. [Ja, dat was wat, het waren er vijf, zo staat het er, kraaien, absoluut criminele vogels, LHW.] Na veel omwegen weet hij het dier bij de vogelopvang af te leveren, en daar komt het dood uit de doos tevoorschijn.

De literatuur stelt zijn eigen wetten en daarom was het noodzakelijk om de jonge kauw dood uit de plastic container te tillen, hoewel het dier in werkelijkheid nog leefde. Kort daarna overleed hij alsnog. Alle moeite voor niets. Het zij zo. Life imitates art.

Maar dan de heer Werkman:

In een volgend verhaal vertelt hij dat de kauw in werkelijkheid overleefde en na korte tijd weer op de vleugels ging.

Aangaande de jonge kauw te Katwoude, die ik tevergeefs heb trachten te redden staat er in het verhaal ‘Buizerd’:

Ik dacht terug aan de kauw met zijn ene lamme poot. Ik had het van me afgezet, maar rond de dood van dit dier hing een vreemd verhaal. Eerst zou er sprake zijn geweest van stress met tijdelijke uitval als gevolg, maar toen bij navraag bleek dat de vogel toch was overleden, werd in het betreffende dagrapport dat men mij voorlas, melding gemaakt van een verwonding met bloed, hoewel ik zeker wist dat de kauw nergens bebloed was. Ik had het laten rusten. Dood was hij toch en misschien was er sprake van een verwisseling.

Dat de literair recensent van een Christelijke kwaliteitskrant een dode kauw toch kan laten vliegen, nodigt uit hem te benoemen tot hoofdredacteur.

L.H. Wiener