Nergens naartoe reizen – Een ontmoeting met Miguel Ángel Hernández

Ik hoorde dat de Spaanse schrijver Miguel Ángel Hernández in de stad was en mailde hem. Of hij tijd had voor een kop koffie. Of hij zin had om over literatuur te praten.
We kenden elkaar via gedeelde kennissen, maar ook gedeelde kennissen en gedeelde interesses zijn in staat een gesprek op gang te brengen én op gang te houden. Daarbij willen toevallige gebeurtenissen tijdens reizen weleens als schikgodin optreden.
Dat laatste leek ook het thema te zijn in de sectie ‘Viajar a ninguna parte’ [Nergens naartoe reizen] van zijn verhalenbundel Demasiado tarde para volver, waarin in enkele uiterst korte verhalen het vertrek, de aankomst of de weg terug voor de personages niet geheel volgens het gebruikelijke stramien verlopen.
Toen we afscheid namen drukte hij me het wonderlijkste boek in handen dat ik in tijden las: El dolor de los demás, een hoogst persoonlijke (en daardoor ook zeer pijnlijke) zoektocht naar het verleden van de schrijver, waarin zijn beste vriend – in hun puberteit, in een volks, conservatief Spanje – zijn zus vermoordt en diezelfde dag nog zichzelf van het leven beneemt. Een boek als een reis die nergens naartoe leidt, behalve naar de grote inzichten in het leven. Een boek dat tegelijkertijd laat zien dat literatuur meer in staat is tot de kern van een misdaad door te dringen dan welke documentaire op welke streamingdienst dan ook.
Genoeg gespreksstof voor een volgende ontmoeting.

Miguel Ángel Hernández – Spel

De trein arriveerde stipt op tijd en zoals altijd zat zij op het perron te wachten. Zonder precies te weten wat mij daartoe dreef wilde ik de situatie op scherp zetten en pas op het allerlaatste moment uit de wagon stappen, zoals dat in films altijd gebeurt, wanneer de treindeuren op het punt staan weer dicht te gaan en alle hoop op een wederzien vervlogen lijkt.
Verborgen achter een gordijntje hoopte ik te zien hoe ze onrustig werd terwijl ze tussen de passagiers die de trein verlieten naar mijn gezicht speurde, hoe ze ongeduldig ontelbare keren op haar horloge keek, haar verbijstering wanneer ze zou merken dat ze alleen op het perron was achtergebleven. Maar niets daarvan. Ze bleef onbeweeglijk zitten, alsof er niets aan de hand was, met haar blik strak gericht op het raampje van de wagon waarin ik me verborgen hield.
Nu, jaren later, ben ik ervan overtuigd dat ze me zag. Misschien was het voor haar ook wel een spel. Maar ik durfde niet uit te stappen om na te gaan of dat ook zo was.

(Vertaling en foto © Luc de Rooy)