Afdalen in een duistere kinderwereld

De verwachtingen waren hooggespannen, na Republiek van licht, het tweede boek van Andrés Barba (Madrid, 1975) dat in het Nederlands werd vertaald en een prestatie van formaat. Maar daarna volgt natuurlijk de spreekwoordelijke ‘moeilijke derde’. Het werd een klein boekje getiteld Kleine handen, amper 110 bladzijden, en dan nog met veel witruimte en blanco pagina’s. Op een uur of twee heb je het uit. Een novelle dus, zo’n beetje tussen een kort verhaal en een roman in. Tegenwoordig is dat een wat veronachtzaamde vertelvorm. Dat is jammer, want we kunnen wel wat meesters van de middellange baan gebruiken, al was het maar omdat het weleens aangenaam is om een boek in één keer uit te kunnen lezen.

Barba heeft iets met kinderen. In Republiek van licht, waarin een bende rondzwervende kinderen een fictieve Latijns-Amerikaanse stad teisteren, doorprikte hij al de mythe van de kinderlijke onschuld en leek hij vooral te willen benadrukken dat kinderen eigenlijk een andere manier van denken hebben dan volwassenen, een wereldbeeld dat alleen vanuit hun standpunt te begrijpen is. Het was dan ook logisch dat hij de in dat boek beschreven handelingen vanuit hun standpunt bekeek.

In Kleine handen lijkt hij weer dezelfde weg op te gaan. De verteller beschrijft de gebeurtenissen aanvankelijk vanuit het standpunt van Marina, een meisje van zeven dat haar beide ouders verliest in een auto-ongeluk:

Marina herinnert zich dat ze, nadat alles tot stilstand was gekomen, vrijwel meteen dorst kreeg. Een onlesbare dorst die deel uitmaakte van de stilte en de onbeweeglijkheid, en die zelfs niet verdween toen ze de handen voelde die haar autogordel losklikten, het gezicht boven zich zag van de dikke geblondeerde vrouw, de onbekende mannenstem hoorde: ‘Niet aan haar hoofd komen, laat haar zo zitten, vooral niet aan haar hoofd komen.’

Het meisje beschouwt de gebeurtenissen duidelijk op een andere manier dan volwassenen zouden doen, maar dan niet op een manier die grote mensen ‘kinderachtig’ zouden noemen. Haar reactie op het verlies van haar ouders lijkt atypisch. Dat wil zeggen, het voldoet niet aan een volwassen verwachtingspatroon:

Alleen vlak voor het moment dat de artsen binnenkwamen, miste ze haar ouders, maar op zo’n abstracte manier dat het nooit merkbaar was, zoals iemand die op het punt staat een zin te begrijpen en hem dan toch niet begrijpt. Ze liet haar handen op de lakens vallen, op de tekening van het huis dat ze van de psychologe had moeten maken, niet omdat het een pose was, maar omdat haar handen laten vallen een manier was om de doffe pijn van haar arm naar het papier te verplaatsen, naast het huis, de berg en de boom, op de zon en de wattenwolk.

De psychologe die Marina moet helpen om haar trauma te verwerken, geeft haar een pop. Die gaat mee naar het weeshuis waar het meisje naartoe moet, en waar het tweede deel van Kleine handen een aanvang neemt. De meisjes in het weeshuis zijn niet geneigd om de vreemde nieuwkomer zomaar te tolereren of als een van hen te beschouwen. Deze wending biedt Barba de kans om het thema van de kinderlijke wreedheid te exploreren, die duistere wereld waarvan volwassenen liever hun ogen afwenden, ook al weten ze maar al te goed dat hij bestaat:

Voordat Marina verscheen met haar verleden waren we gelukkig geweest. Op dat moment hielden we ons nog in. Maar later liepen we de tuin in en wisten we niet wat we ervan moesten denken. We waren zowel woedend als verbaasd en wilden haar stukje bij beetje breken.
[…]
Als de volwassene niet keek sloegen we haar. Bijna nooit hard, eerder een kleine tik. Ze bukte zich om iets op te rapen en we prikten met een scherp potlood in haar billen.

’s Nachts, als er geen volwassenen in de buurt zijn, spelen de kinderen wrede spelletjes. En zo sluipt deze novelle genadeloos naar een verschrikkelijk einde.

In zijn dankwoord verwijst Barba naar Rilke’s Requiem auf den Tod eines Knaben als inspiratiebron. Enig opzoekwerk leert ons dat het gaat over het requiem dat de Duitser in 1915 schreef voor de achtjarige Peter, zoon van Edgar Jaffé, professor aan de universiteit van München en later minister in de Weimarrepubliek. Daarin kiest Rilke, anders dan hij gewoon was, om het gedicht te schrijven vanuit het standpunt van het dode kind. Meteen wordt duidelijk waar Barba de inspiratie voor zijn verteltechniek heeft gevonden. Ook de hechte band die Peter had met zijn levenloze speelgoed, komt bij Barba terug in de vorm van Marina’s pop (Da war ein Pferd aus Holz, da war ein Hahn,/da war die Puppe mit nur einem Bein;/ich habe viel für sie getan).

Toch blijf je als lezer achter met het gevoel dat de ideeën in deze novelle eigenlijk beter waren uitgewerkt in Republiek van licht. Helemaal overtuigen doet Barba dus niet met dit boekje, zeker als je na het lezen van Rilke’s requiem moet vaststellen dat de Duitse dichter op een veel kernachtigere en krachtigere manier zijn Spaanse volgeling overtreft. Al is dat nog geen reden om hem af te schrijven, want Barba heeft zeker nog meer in zijn mars.

Daan Pieters

Andrés Barba – Kleine handen. Vertaald door Irene van de Mheen en Jos Kockelkoren. De Bezige Bij, Amsterdam. 110 blz, € 17,99.