Een biografie die geen biografie wil zijn

Spanje heeft de afgelopen jaren afscheid moeten nemen van een aantal goede schrijvers. De laatste in de rij was Javier Marías, een groot verlies. Maar de opvolging is verzekerd. Om de fakkel over te nemen wordt onder meer gekeken naar de Madrileen Andrés Barba (1975), van wie we eerder de romans Republiek van licht en Kleine handen bespraken.

Een ding is zeker over Barba: hij is niet voor een gat te vangen. Voorspelbaar wordt het nooit, elk nieuw boek is weer een verrassing. Zo ook Het leven van Guastavino en Guastavino, dat alleen aan zijn eerdere werk doet denken omdat het zo’n dun boekje is: Barba kiest voor de korte baan en piekert er niet over om een turf te schrijven als pakweg 120 bladzijden volstaan.

Kort gezegd is Het leven van Guastavino en Guastavino een biografie die geen biografie wil zijn. Elke biografie, hoe goed gedocumenteerd ook, wordt misschien wel onvermijdelijk fictie, al was het maar omdat het onmogelijk is om de objectieve waarheid te beschrijven. Toch is Barba’s onderzoeksobject allesbehalve fictief: de Valenciaanse architect Rafael Guastavino (1842-1908) heeft immers wel degelijk bestaan en zelfs school gemaakt aan de Amerikaanse oostkust als een van de grondleggers van de modernistische architectuur. Na zijn emigratie in 1881 patenteerde hij zijn variant op het eeuwenoude tamboerijngewelf, en nog steeds zijn Guastavino’s sierlijke gewelven te bewonderen, bijvoorbeeld in de Grand Central Oyster Bar te New York, of in de Sint-Laurensbasiliek van Ashville, North Carolina, waar Guastavino begraven ligt in de crypte.

Maar waarom Guastavino? Wat fascineerde Barba uiteindelijk aan een weliswaar niet totaal onbeduidende, maar nu ook niet meteen wereldschokkende architect die redelijk snel in de nevelen van de geschiedenis verdween toen nieuwe bouwtechnieken met gewapend beton zijn gewelven overbodig maakten? Met zijn onstuimige liefdesleven – Guastavino nam het niet al te nauw met de huwelijkstrouw – was hij ook niet bepaald een grote uitzondering in zijn tijd.

Nee, het gaat niet echt om Guastavino. Het lijkt er veeleer op dat Barba de grenzen van de fictie wil aftasten en zijn eigen betrouwbaarheid als verteller en (pseudo)biograaf bewust ondergraaft:

Toegewijd als we zijn zullen we Guastavino een glorieuze aankomst gunnen, een New York ten tijde van 1881 schetsen en alles weglaten wat we tegenwoordig kennen, alsof realisme daarom draait: zeven miljoen inwoners, het immigratiekantoor op Ellis Island, de slechte grap van het vrijheidsbeeld. We schrappen met één penseelstreek de wolkenkrabbers, evenals alle bruggen over de East River met uitzondering van de Brooklyn Bridge, die laten we half afgebouwd staan met in het midden van de rivier een toren, die Guastavino verbijsterd gadeslaat als was het een paleis uit een koortsdroom. We zullen zeggen – met de bedoeling indruk te maken – dat die toren toen het hoogste punt van de stad was, wat het voordeel heeft waar te zijn, en in de haven zullen we veel misère aanbrengen, misère met tientallen zwarte boten die heen en weer deinen als een elastisch woud, deels omdat we geen verbeelding hebben, maar ook omdat pure armoede weinig glamoureus is en echte honger verre van spectaculair.

Met deze frontale aanval op romantiserende biografieën en de leugen van het realisme laat Barba zien welk boek hij vooral niét heeft willen schrijven. Dan blijft het natuurlijk nog de vraag welke richting hij dan wél uit wil, en laat dat nu net nog niet helemaal duidelijk zijn. Met dit boek geeft hij de indruk dat hij op een keerpunt zit en naar een nieuwe vorm of richting in zijn oeuvre zoekt. Ik ben alvast benieuwd waar die zoektocht hem heen zal leiden.

Daan Pieters

Andrés Barba – Het leven van Guastavino en Guastavino. Uit het Spaans vertaald door Irene van de Mheen en Jos Kockelkoren. De Bezige Bij, Amsterdam. 130 blz. € 20,99