De snelwegen van de taal

Erik Bindervoet kennen we (samen met Robert-Jan Henkes) als meesterlijk vertaler van James Joyce, Bob Dylan en The Beatles. De subtiele nuances van deze artiesten krijgen even subtiel vorm in verschillende vertalingen. Dat kan alleen maar als je over een grote taalbeheersing en een dito taalgevoel beschikt. Eenzelfde talent vinden we terug in zijn eigen poëzie. De gedichten in De droom van eb inkt diervoer zijn net zo indrukwekkend en meeslepend als je van de vertaler van Ulixes mag verwachten. Maar als je moet uitleggen waar die gedichten over gaan, laat staan wat het thema van de hele bundel is, dan sta je als lezer toch even met de mond vol tanden.

Het omslag werpt evenwel toch enig licht op de zaak: de raadselachtige titel blijkt namelijk een anagram van ‘De droom van Erik Bindervoet’. Zou het zo eenvoudig zijn? Moeten we de gedichten als dromen duiden? Lees eens mee met ‘Yankee phone home’:

Er hangt een deken
voor het doorgeefluik in de douche.
Ik snak vergeefs naar adem.
Er is geen deur.
Ik ruk de deken weg
en kruip door het doorgeefluik
de keuken in.
Daar zitten jullie met z’n allen
rond de tafel, voor een interventie.
Ik wil wegrennen
maar struikel en val
met mijn hoofd tegen een uitstekende punt
van een van de witte tuinstoeltjes
die rond de keukentafel staan.
Het bloed spuit eruit.
Een fontein van bloed
op het schaakbord van de keukenvloer.
Op de Eerste Hulp word ik gehecht
en denk aan mijn vader die, als kind,
een stapelbed op zijn hoofd kreeg,
waarna het gat met veertien krammen gedicht werd.
Volgens mijn moeder is hij toen gek geworden.

Dit gedicht heeft genoeg elementen die aan een droom doen denken, schijnbaar ongestructureerd, zoals dromen zijn. De gebeurtenissen volgen elkaar snel op, de ik-figuur heeft er geen controle op. De korte regels dicteren een rap tempo en waar de regels langer worden (bij de ‘uitstekende punt’ en bij de ‘veertien krammen’) daalt het tempo en zoomt de droom even in op een detail. En hoewel de gebeurtenissen weliswaar tamelijk absurd zijn, zit er wel een zekere consistentie in de verhaallijn. Maar waarom vaart dit gedicht dan onder die eigenaardige vlag? De titel ‘Yankee phone home’ sluit niet bepaald nauw aan bij wat volgt.
En wiens droom is het eigenlijk? Bindervoet levert uiteraard geen beelden bij de tekst; die zitten haarscherp in mijn hoofd. Het zijn míjn badkamer, míjn keuken, míjn ‘jullie met z’n allen’. Want ‘eb inkt diervoer’ kan dan wel een anagram van de naam van de dichter zijn, de gedichten zijn uiteindelijk toch van de lezer. Ook op plaatsen waar de dichter meer of minder subtiel naar zijn andere werk verwijst, zoals in het lange ‘De bal, een odysee’(alleen de titel al). Ik citeer de elfde van de achttien strofen:

Zo ook weerklinkt de bal in onze oorschelp.
Denk aan het geluid van de bal en je kunt
de wedstrijd horen. Het lobje. De poeier.
De punter. De omhaal die de lucht doorklieft.
Het rrrolerrrtje. Van POK tot DOEF, van paal tot
lat, van stip tot net. Van droge tik tot snoei
hard schot, als de TSJAK! Van de guillotine.
De doffe doeltrap en dan een hele tijd
NIETS. Het V2-gesnor van de inworp. Snrrt!
De wilde hengst, rechtstreeks de tribune in.

Het doet mij een beetje aan K. Schippers denken, ook al vanwege die verspreide cursieve en vette letters, die een verborgen boodschap suggereren. Maar helemaal voorin heeft de bundel al afscheid genomen van diens poëzie. Of juist niet? Het gedicht ‘Speerpunt’ proclameert daar Schippers als nieuwe burgemeester van Nieuwegein, waarop hij als eerste een poëzieloze zondag invoert, ‘zodat de kinderen weer kunnen rolschaatsten / op de snelwegen van de taal.’ Het lijkt een oproep om de gedichten in de bundel de ruimte te geven. Het zijn kinderen die zich over de snelwegen van de taal haasten.

Ik lees het als een aanwijzing om het spel van deze kinderen, deze gedichten, de ruimte te geven. En gewoon vast te stellen dat er soms sporen van Schippers, Van Ostaijen of Joyce achterblijven, maar dat het vooral een heel eigen spel met klank en taal is. De aanwijzingen kun je lezen in het gedicht ‘Recept voor een droom’ met als eerste regels ‘Begin met een gegeven / dat je moeiteloos accepteert, / zonder morren, / zonder vragen te stellen.’ Als je dat doet is de oogst soms bijzonder – en soms ook bijzonder teleurstellend. De twee nogal schipperiaanse gedichten ‘terugkerende droom (1 en 2)’ zijn gezocht, flauw zelfs. Maar andere gedichten maken veel, zo niet alles, goed. De twaalf Engelstalige haiku’s uit ‘Dublin Dreamorama’ bijvoorbeeld.

IV (Ely Place)

Soft morning city
chill, after a hard day’s night:
A red door, ajar.

V (Stephen’s Green, Palm Sunday)

Tulips and blossoms
greet the golden Easter egg
in James Joyce’s hand.

IX (Memory Lane)

The word in het mouth,
Her lips pronouncing it: ‘fuck’ –
a pebble in mud.

Of het mooie, lange, overweldigende ‘Droom van Raskolnikov’ met de geruststellende conclusie

De cafébaas sust de gemoederen.
Het is mooi geweest.

En waarmee de eerst aarzelende, dan overdonderde en tenslotte genoegzaam met de golven meebewegende lezer de bundel wel aankan.

Jan de Jong

Erik Bindervoet – De droom van eb inkt diervoer. De Harmonie, Amsterdam. 96 blz. € 17,90.