Liefdesbrieven van een dichter

Juan Ramón Jiménez (1881-1958) is zo’n auteur die elke Spanjaard kent, vooral dan van Platero y yo, een verhaal uit 1914 over een schrijver die op stap gaat met een ezeltje en de eenvoudige dingen des levens koestert. Maar hij maakte vooral naam met zijn poëzie. In 1956 kreeg hij daar zelfs de Nobelprijs voor de literatuur voor, al zijn veel van zijn gedichten inmiddels toch wel wat gedateerd en doorstaan ze bijvoorbeeld niet de vergelijking met die van Spaanse dichters als Rafael Alberti of Federico García Lorca. Laat staan dat hij zich zou kunnen meten met zijn tijdgenoot Fernando Pessoa (1888-1935), die zonder twijfel tot de beste dichters uit de wereldliteratuur kan worden gerekend.

Waarom deze inleiding? Welnu, Jiménez speelt een belangrijke rol in De hemel boven Lima, de met lof ontvangen debuutroman van de Spanjaard Juan Gómez Bárcena (1984). De inspiratie voor deze roman kwam meer bepaald van één gedicht, ‘Brief aan Georgina Hübner in de hemel boven Lima’, uit de bundel Laberinto. Die Georgina was een Peruaanse met wie Jiménez enige tijd correspondeerde. Hoewel hij haar nooit ontmoette, wist ze het hoofd van de Spaanse dichter blijkbaar dermate op hol te brengen dat die verliefd op haar werd en bijna de ellenlange reis naar Lima maakte.

Maar wie was Georgina Hübner echt? Geen Peruaanse schone, zo is achteraf gebleken, maar een verzinsel van Carlos Rodríguez en José Gálvez, twee studenten met een gedeelde liefde voor poëzie die de kans dat de Spaanse meester hun brieven zou beantwoorden groter achtten als ze zich voordeden als een jongedame die bereid was om haar diepste zielenroerselen te delen. Een meesterlijke zet, zo bleek, want Jiménez stuurde jarenlang tientallen brieven, dichtbundels enzovoort naar zijn muze, die onder meer wordt vergeleken met Dante’s Beatrice.

Tot zover de tot de verbeelding sprekende feiten, waarmee Gómez Bárcena aan de slag ging om ze naar zijn hand te zetten in een fictiewerk. Hij maakt van Carlos en José twee smachtende studenten in de rechten, rijkeluiszoontjes van wie wordt verwacht dat ze de vermogens van hun vaders later zullen beheren, maar die eigenlijk stiekem liever gedichten lezen. Schrijven doen ze ook, maar helaas met minder talent dan enthousiasme, want niemand wil hun rijmelarij publiceren. Zo gaat dit boek dus ook over de ongrijpbaarheid van talent, wat toch een eeuwig mysterie blijft. Jacques Brel mag dan ooit hebben beweerd dat talent niet bestaat, en niet meer is dan zin hebben om iets te maken, het is ook duidelijk dat hij dat alleen heeft gezegd omdat hij zelf blijkbaar niet besefte hoe onwaarschijnlijk getalenteerd hij was.

Een echte briefroman als Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos (onlangs in het Nederlands vertaald met de titel Riskante relaties, al wordt er in dit boek om onbegrijpelijke redenen naar verwezen als Dangerous Liaisons) is deze roman eigenlijk niet, daarvoor komen de brieven zelf eigenlijk te weinig aan bod. Jammer, want een van de voordelen van zo’n briefroman is nou net dat de spanning samenhangt met de informatie die de correspondenten al dan niet krijgen.

Gómez Bárcena volgt wel een interessant denkspoor als hij de relatie bestudeert tussen werkelijkheid en fictie, en zich afvraagt in welke mate Carlos en José werkelijk hebben bijgedragen aan Jiménez’ gedicht over Georgina:

Ze zijn bezig leven te schenken aan de muze waar Juan Ramón verliefd op moet worden, en die mogelijke ontwikkeling, die onstuimige romance, dat onderdeel van het leven dat het midden houdt tussen werkelijkheid en fictie, dat zal hun roman zijn. En wanneer de Meester ooit in de toekomst een gedicht over het vuur van die liefde zou scheppen, al was het er maar een, dan zouden zij in het geheim weten dat zij tot het moeilijkste in staat waren geweest: dat alle schoonheid van dat gedicht hun meer zou toebehoren dan wanneer ze het zelf hadden geschreven.

Jammer genoeg volgt hij ook nergens naartoe leidende zijsporen, zoals dat van een jonge anarchist die een staking van de havenarbeiders van Lima organiseert, of van een ontmoeting met twee huwbare dochters uit de betere kringen. Doctor Cristóbal, die de kost verdient met liefdesbrieven schrijven voor analfabeten en de twee moet adviseren over hun correspondentie, kan met zijn diepzinnig bedoelde platitudes niet echt overtuigen als personage. In een roman als deze dreigt trouwens altijd de valkuil van de sentimentaliteit, en het moet gezegd dat Gómez Bárcena daar niet altijd aan weet te ontsnappen, met een aantal storende clichés of zelfs op de lachspieren werkende, kitscherige beelden tot gevolg (‘de pijnlijke schoonheid van een zonsondergang, het lijden van een poesje dat haar pootje heeft bezeerd’).

Kortom, al geven ze hem in Spanje alle literaire prijzen die ze daar hebben en wordt hij overal de hemel in geprezen, we zijn er dus niet van overtuigd dat Gómez Bárcena hetzelfde niveau haalt als zijn landgenoten Andrés Barba, Javier Cercas, Javier Marías of Antonio Muñoz Molina.

Daan Pieters

Juan Gómez Bárcena – De hemel boven Lima. Uit het Spaans vertaald door Peter Gelauff. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 288 blz. € 22,99.