Lanterfanttips uit de 14e eeuw

De hedendaagse mens moet voortdurend iets doen. Zijn telefoon checken, zijn productiviteit verhogen, naar een vrijgezellenfeestje, aan een teambuildingsdag deelnemen, een festival bezoeken, een berg op fietsen voor het goede doel, een bucketlist afwerken, sociale media-accounts actualiseren, zijn lichaam verbeteren, leren ontspannen en mindful zijn. Van de veertiende-eeuwse Japanse monnik Kenkō (ca. 1283 tot ca. 1352) hoeven we dat allemaal niet te doen. In De kunst van het nietsdoen, prachtig soepel vertaald door Jos Vos, schrijft hij dat voedsel, kleding, een huis en toegang tot medische zorg genoeg zijn om een tevreden leven te leiden.

Medio maart kwam ons leven tot stilstand door het coronavirus. Na enkele persconferenties van de minister-president zijn we ervan doordrongen dat we nog een lange, rustige periode tegemoet gaan, zonder bezoek, barbecues, buitenlandse reizen, concerten, wandelvierdaagses, Formule 1-races enzovoort. Hoe lang we nog verstoken blijven van sociale contacten en georganiseerde activiteiten buitenshuis is onbekend. Het covidium, zoals deze periode wel wordt genoemd, heeft nog geen einddatum. Daar kun je volgens Kenkō maar beter in berusten. Het heeft immers geen zin ‘om plannen te smeden voor een toekomst die je nooit zult beleven’.

Voor wie een nieuwe bucketlist wil maken of niet zonder doelen kan, is Kenkō een goede gids. De kunst van het nietsdoen bevat 243 korte bespiegelingen, in de vorm aforismen, parabels, zkv’s (zeer korte verhalen) en mini-essays, waarvan er vele zo op een to do-lijst in coronatijden kunnen.

Wat kun je nu veilig doen? Een aantal tijdloze adviezen van Kenkō.

Gedichten lezen. ‘Hoeveel plezier valt er niet te beleven aan de vaderlandse dichtkunst!’

Omhoog kijken. ‘Hoe je er ook aan toe bent, het kijken naar de maan lucht altijd op.’

Genieten van de natuur (op gepaste afstand van anderen, dat spreekt voor zich). ‘Juist de wind kan ons hart in beroering brengen. En de aanblik van een heldere stroom die tegen de rotsen slaat is altijd schitterend, ongeacht het seizoen.’

Onafhankelijk en bescheiden zijn. Veel van Kenkō’s vaak bijzonder geestig en altijd aangenaam puntig geschreven stukjes gaan over de geneugten van het alleen zijn, studeren, nadenken, wijsheid verwerven (en daarmee niet te koop lopen) en status en promoties afwijzen.

Wat moet je vooral niet doen?

Verbouwen, klussen en doe-het-zelven. ‘Wanneer een hele bende timmerlui wordt ingezet om een huis af te werken waar alles fonkelt (…) dan doet het pijn aan je ogen; je wordt er helemaal moedeloos van.’ Tegen een overvloedige hoeveelheid ‘boeken op een boekenwagentje’ heeft Kendo overigens geen bezwaar.

Je ego laten strelen. ‘Een mens wil graag een reputatie nalaten van wijsheid en geestelijke verfijning, maar als je er even bij stilstaat betekent dat alleen dat hij zijn hart wil ophalen aan lofbetuigingen.

Te enthousiast de natuur verkennen. ‘Je moet een pas aangegroeid hertengewei nooit tegen je neus houden. Er zitten kleine beestjes in die door je neusgaten naar binnen kruipen en je hersenen opvreten.’

Kenkō biedt meer manieren om de coronacrisis te duiden. De parabel over de peulen die worden gebruikt om de bonen, hun eigen binnenste, te koken bijvoorbeeld biedt stof tot nadenken over de onmogelijke dilemma’s waarvoor artsen en politici nu voor staan. Elkaar wederzijds verwijten maken heeft geen zin want zowel peulen als bonen lijden en gaan eraan.

‘Dachten jullie soms dat we dit met opzet deden? Het branden bezorgt ons ondraaglijke pijn, maar we kunnen er niets tegen beginnen! Hou maar op met jullie beschuldigingen!’

De kunst van het nietsdoen is geen zoetsappig boek. Van mensen die huilen en klagen moet Kenkō weinig hebben. Soms is hij een snoeiharde nihilist. Wie niet oplettend is, verdient de dood.

Kenkō heeft ook veel in petto voor het post-coronatijdperk. Als daten weer kan, moet het heerlijk zijn om een nieuwe liefde die niet voldoet, eentje die lijdt aan bindingsangst of het tinderen niet kan laten, te dumpen met de woorden ‘Aan jou mankeert iets – net als aan een kostbaar sakekopje zonder bodem’. En voordat alle festivals en andere vormen van vertier weer beginnen, is het raadzaam om nog eens te lezen wat Kenkō schrijft over uilskuikens – ja, zo noemt hij ze echt – die zich luidruchtig en zonder nadenken in elk feestgedruis storten met alle gevolgen van dien.

Marie-José Klaver

Kenkō – De kunst van het nietsdoen. Vertaald uit het Japans door Jos Vos. Van Oorschot, Amsterdam. 196 blz. € 20.