Hoe vang je de maan?

Er zijn schrijvers die elke dag via social media moeten bevestigen dat ze bestaan en er zijn schrijvers die stilletjes aan een oeuvre werken. Tot die laatste categorie behoort Jannie Regnerus die met korte romans als Het lam en Nachtschrijver al bewezen heeft dat ze een groter publiek verdient dan ze tot nu toe heeft gekregen. Ook Het wolkenpaviljoen is weer een roman (misschien is novelle een betere aanduiding) die bestaat uit veel korte hoofdstukjes, waarin zonder veel bombarie in de zinnen, maar uiterst precies verwoord, grote thema’s aan de orde komen.

Hoofdpersoon is de gescheiden vader Luut, architect van beroep. De man die huizen bouwt voor anderen, moet toezien dat zijn dochter Tessel twee huizen thuis moet noemen, al staan die huizen dicht bij elkaar. Het leidt tot bespiegelingen over de plek waar je woont, waar je verblijft op vakantie, de omgeving waar je opgegroeid bent. Regnerus maakt af en toe uitstapjes naar de kunst, zoals die van de schilderende stratenmaker Willem van Althuis, die in zijn vrije tijd ‘nevelige landschappen’ maakte, of naar schilder Jan Mankes die door zijn ziekte steeds verder teruggedwongen werd in zijn huis.

Architect Luut reist naar Japan ‘om zijn toekomst terug te vinden.’ Er gelden andere wetten over buiten en binnen, over de duur en duurzaamheid van gebouwen. Centraal daarin staat de Ise Jingu-tempel die elke twintig jaar wordt afgebroken en op dezelfde manier weer wordt opgebouwd, waardoor eeuwenoude constructietechnieken worden bewaard en doorgegeven.

De scheiding is een breuk in het leven van Luut. Het is een gegeven geworden in een leven met kleine en grote vergissingen. Regnerus vervalt niet in een opsomming van anekdotes, maar verwoordt het zo:

In de eerste twintig jaar van zijn leven heeft Luut geen noemenswaardige schade toegebracht aan de levens van anderen, al was dat geen verdienste. Zijn bestaan ontspon zich voornamelijk in de lengte, hij werd langer en ouder en aan wie kon hij kwaad doen in die dunbevolkte vlakte met slechts een handvol figuranten? Zijn geweten was een grasland.
Pas toen hij dorp voor stad verruilde, begon een nieuw groeien en zijn leven schampte langs dat van anderen. Nu Luut veertig is en achteromkijkt, is zijn geweten bebouwd.

Regnerus werkt de metafoor nog verder uit, maar dit vind ik prachtig geformuleerd proza. Het hele boek is met mooi geconstrueerde zinnen opgebouwd en de ultrakorte hoofdstukken grijpen elkaar thematisch vast, waardoor een uitstapje over een schilderij van Mankes of de bouw van de Sagrada Familia zonder problemen past in het grotere verhaal over het leven van Luut en zijn dochter.

In een mooi hoofdstuk van drie bladzijden gaat Luut met zijn dochter naar het landschap van zijn jeugd, terug naar de plek waar zijn ouders wonen. Tessel gaat de maan vangen in een emmer. ‘In de stad is het lastig maanlicht te vangen, in de landerijen gaat dat vast beter.’ Door de nachtelijke actie past Tessel binnen de familie, want ook haar opa ving vroeger tijdens de zonsverduistering de zon in een emmer water en past zij binnen een groter geheel, de ruimte die je als mens meedraagt.

In deze streek kiert de oneindigheid niet alleen boven het hoofd maar ook in iedere windrichting. […] De ruimte heeft zich in Luut genesteld en vermomd als onbestemdheid reist ze in zijn volwassen leven met hem mee.

En dan lukt het Tessel ook nog om de maan te vangen.

Het wolkenpaviljoen is misschien niet geschikt voor mensen die van de kiloknallers in de literatuur houden, maar voor de fijnproevers die nog de schoonheid van een zin kunnen waarderen.

Coen Peppelenbos

Jannie Regnerus – Het wolkenpaviljoen. Van Oorschot, Amsterdam.