Cor Klinkenbijl

Er zullen niet heel veel mensen hebben gehoord van Cor Klinkenbijl (1904-1987), vermoed ik. De dichteres uit Gorinchem kwam pas in mijn blikveld toen ik samen met Corrie Joosten de bundels Zacht gezicht aan zacht gezicht en Hij zag een kameraad in je samenstelde, over vrouwen- en mannenvriendschappen. Bij de Koninklijke Bibliotheek zijn er twee bundels van haar bekend, allebei uit 1946. Dat ze vergeten is, is dus niet heel erg verwonderlijk.

De laatste tijd, in de slipstream van het racismedebat, hoor je zo links en rechts ook wat gemopper over de literatuurwetenschap (en andere softe studies) die in handen gevallen is van pseudo-wetenschappers die teksten in de deconstructiemolen gooien om daarna te concluderen dat er te weinig zwart en te veel wit in zit. Dat teksten te heteronormatief zijn of te misogyn. En dat dat allemaal moet veranderen. Voordat je het weet is de literatuur een politiek strijdtoneel geworden.

Ik heb dankzij Maaike Meijer, die een stuk schreef over ‘Het huwelijk‘ van Willem Elsschot (opgenomen in In tekst gevat), geleerd dat zo’n deconstructie een tekst enorm kan verrijken. Meijer beschrijft door wiens ogen wij kijken naar het huwelijk. De vrouw ‘die naar hem opkeek als een stervend paard’ wordt alleen bekeken. De man ontvlucht uiteindelijk het huwelijk niet, noch slaat hij zijn vrouw dood, want er staan ‘wetten in de weg en praktische bezwaren’. In de laatste strofe wordt er door de kinderen nog naar de vader gekeken, maar de blik vanuit de moeder krijgen we niet.

In mijn hoofd zat altijd een vage waardering voor het gedicht, vanwege de ironische toon van het gedicht over de burgerman die nooit de ketenen van het huwelijk van zich durft te werpen. Er zitten wel degelijk misogyne stukken in het gedicht:

Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

De psychische terreur van de man wordt wel duidelijk, ironie of niet. Als je het gedicht uitleest, kun je niet verzuchten dat dit zo’n aardige vent is. Zelfs zijn kinderen zien dat hij ‘een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood’. Door te analyseren door wiens ogen wij kijken in dit gedicht (de man, een alwetende verteller, de kinderen) en door wie niet (de vrouw) verandert er toch wat in de betekenis. Het geheel wordt iets minder ironisch voor mij en ik word veel bewuster van de manier waarop ik door Elsschot door de tekst wordt gestuurd.

Maaike Meijer vindt het gedicht van Elsschot prachtig. Ze noemt op het einde van het artikel ook enkele gedichten van vrouwen waarbij het perspectief (de focalisatie om preciezer te zijn) wel bij de vrouwen ligt. Dichteressen als Ankie Peijpers, K.H.R. Josselin de Jong, Waldie van Eck en Cor Klinkenbijl. In Penseelstreken komt het volgende gedicht voor: ‘De bruid’.

De bruid

Het kleine bruidje, roerloos ornament,
zag langs zich gaan den stroom der gasten…
Toen raakte haar een blik, die éen moment,
haar slankheid, lijflijk haast, betastte…

Toen was daar weer een tuin in stervend licht.
De lotus droomde in de vijver…
Een stap kwam snel, een smalle hand woog licht,
doch dwong dien zoelen nacht tot blijven…

Zij weet – haar lot – dat in de sterren staat,
voltrekt zich langs ’t beleid der Ouden.
Hij, die haar wacht, wierf bodem voor zijn zaad…
De groote zaal wordt langzaam kouder.

Cor Klinkenbijl

Ben benieuwd naar de manieren waarop je dit gedicht kunt interpreteren. In eerste instantie dacht ik aan een vrouw die op haar huwelijksfeest de blik van een man ontmoet die haar in het verleden misbruikt heeft. De woorden ‘betastte’ en ‘dwong’ stuurden me in die richting. Bij herlezing merkte ik op dat ik die blik van die betaster automatisch gekoppeld had aan een man. Ik had kunnen bedenken, als medesamensteller van Zacht gezicht aan zacht gezicht dat die blik ook van een vrouw kon komen (dan past die smalle hand ook iets beter). Dan gaan die eerste kwatrijnen niet over iemand die in het verleden misbruik heeft gemaakt van de bruid, maar juist over een vrouw van wie ze gehouden kan hebben. Een vrouw die haar nu achter moet laten in een huwelijk, waarin ze wordt gereduceerd tot baarmoeder (‘bodem voor zijn zaad’). Als ik het geslacht van degene die kijkt naar de bruid verander, verandert de hele betekenis van het gedicht.

Ik had me in de vakantie zo voorgenomen om gewonere columns te schrijven. Zo van: ik ging naar de supermarkt om spuitjes te kopen en toen scheurde het papieren zakje bij de groente-afdeling. Of: ik reed over de Overtoom (terwijl ik helemaal niet in Amsterdam woon) en zag een rode kano in het water. Van die gut gut en nou nou en poe poe-columns, maar toen ging het toch weer mis. Kwam Cor Klinkenbijl met een gedicht van driekwart eeuw geleden er tussendoor fietsen. Onthoud die naam.

Coen Peppelenbos

(afbeelding boven: kritiek van Bordewijk op Diafragma, het debuut van Cor Klinkenbijl)