Genesis zonder perspectief

‘Grimmige patronen worden zichtbaar naarmate de bundel vordert en de “ik” zichzelf meer en meer kwijtraakt in een psychotische realiteit. Vis schept een wereld waarin niemand te vertrouwen lijkt’ chreef Kinha de Almeida Guimaraes twee jaar geleden op Tzum over Insect Redux, de vorige bundel van Daniël Vis. In zijn nieuwe bundel Het weefsel lijkt Vis het houvast weer een beetje terug te zoeken. Vanaf een allerprilst, haast Cartesiaans begin bouwt hij zichzelf en de ruimte om hem heen heel langzaam weer op. Allereerst het lichaam: ‘te treffen / dit gezicht – / iets heeft de vorm van een mens / gemaakt’. Maar meteen daarna volgt de taal.

Spreken I

ik,

uit de woorden
        gevormd –

een enkelvoud.

amulet na amulet
klem ik
in mijn handen vast –

wat ligt er daarin
opgeslagen?

wat ik open
te ontleden –

Behalve ‘ik’ en ‘spreken’ zwerft er ook nog een ‘er’ door de gedichten, een plaats waar de ik-figuur tot volle wasdom zou moeten kunnen komen. Daarvoor moeten alle objecten in die ruimte ook weer een naam krijgen, zodat de driehoek ‘ik’, ‘taal’ en ‘ruimte’ zich in volledige onderlinge afhankelijkheid kan gaan ontwikkelen. Maar met die ontwikkeling komen ook de grenzen, de ketens, de muren. Vooral de taal heeft er een handje van om de andere twee aan banden te leggen. Woorden worden patronen en structuren, structuren worden voorschriften, wetten en rituelen. ‘Spreken II’ kondigt de beklemming al aan:

        en steeds
        vinden we

het enkelvoud
in al het tasten terug,

                             dit ik

dat als een fetisj
in de woorden ligt,

in talloze handen –

        nakomeling –

Hoewel Vis’ scheppingsverhaal, zijn Genesis, de verwachting herbergt dat alles steeds duidelijker en scherper omlijnd zal worden als de taal de wereld eenmaal te pakken heeft, blijkt dat een tragische illusie. Er wordt helemaal niets ingelost. De achterflap van de bundel maakt bij monde van Roelof ten Napel, die van Het woedeboek, gewag van ‘gelijke delen nihilisme en mystiek’. Dat leek mij in eerste instantie een wat boude stellingname. Maar nu, verder en dieper, vreselijk veel dieper, door de bundel verzwolgen, heb ik de neiging te capituleren. Ten Napel heeft gelijk. Er is mystiek, hiervoor winkelt Vis tamelijk genereus in zijn eruditie, zoals hier bij ‘Cheops’ van Leopold:

waarin we zijn gevat –

               symbolen –

we hebben weet van enkele feiten,
we hebben angst.

kan ik kijken naar een mens
zonder het lichaam

als lichaam
te kennen?

[…]

Maar net als de teleurstelling van Cheops, die het niet lukte om uit zijn eigen weefsel van symbolen wijs te worden, eindigt ook Het weefsel teleurstellend. Allereerst voor de worstelende ik-figuur, die tegen het eind van de bundel nog steeds niet het houvast heeft gevonden, waar hij zo wanhopig naar op zoek was:

               tussen mijn vingertoppen

               dit moment,

de kraal

waaraan ik
de ketting vasthoud.

deze indruk
in een reeks indrukken.

een levend archief.

korte woorden,
                      als:

                        dit,

                        ik,

wat daarin past.

Natuurlijk, nihilisme is per definitie perspectiefloos. Maar door de (wellicht noodzakelijk) haperende ontwikkeling van de drie-eenheid ‘ik’, ‘taal’ en ‘ruimte’ en de daarmee gelijk opgaande volharding in de fragmentarische vorm, blijft aan het eind helaas niet alleen de ik-figuur gedesillusioneerd achter.

Ik weet het: je mag als lezer niet van de dichter verwachten dat hij je een beetje op weg helpt bij je halfslachtige pogingen tot exegese. Daarvoor zijn duisterder sekten voorhanden. Maar iets meer ontwikkeling in inhoud en vooral vorm zou Het weefsel geen kwaad hebben gedaan. Nu blijft aan het eind toch vooral het gevoel hangen, geen meter opgeschoten te zijn.

Jan de Jong

Daniël Vis – Het weefsel. Prometheus, Amsterdam. 96 blz. € 20,99