Tocht door het voorgeborchte van de nutteloze letteren

Je behoort gewaarschuwd te zijn als je een literair werk uit 1939 openslaat van een Franse schrijver die te boek staat als, in willekeurige volgorde, surrealist, dadaïst en patafysicus. Om greep te krijgen op de tekst zal veel inspanning moeten worden geleverd en is doorzettingsvermogen vereist. René Daumal (1908 – 1944) was zo’n schrijver. Het drinkgelag is zijn enige prozawerk dat bij zijn leven verscheen. Door het uitbreken van de oorlog kreeg het pas jaren later de aandacht die het verdient. Uitgeverij Vleugels publiceerde onlangs een vertaling van Maarten Elzinga, die ook een nawoord schreef.

In het eerste deel, ‘Moeizame dialoog over de macht van woorden en de zwakte van het denken’, neemt een ik in een keldergewelf, waar de tabakswalm te snijden is, deel aan een zuippartij die je gargantuesk zou kunnen noemen, want Daumal moet bij het schrijven vast Rabelais voor ogen hebben gehad. Het laat zich raden dat aan de gesprekken van de drinkers en aan de gedachtegangen van de ik-figuur vaak geen touw is vast te knopen.

Maar wie doorzet, bereikt het lange tweede deel, ‘Kunstmatige paradijzen’ (de titel is ontleend aan Baudelaire) en krijgt met terugwerkende kracht greep op het eerste. Deze kunstmatige paradijzen zijn een verdieping hoger gesitueerd. De door nadorst geplaagde ik wordt door vele ruimtes gegidst, waar geschilderd, gedanst en geacteerd wordt en natuurlijk geschreven. Door de Makers van nutteloze letteren, een veelzeggende aanduiding. Daumal wisselt ironie en vlijmscherpe satire af in deze gang langs de kunsten, zijn eigen literaire kunstgrepen overigens niet sparend. Zoals die van de droom: droomt de ik dit alles terwijl hij zijn roes uitslaapt?
Als hij ontwaakt, wat hij doet in het derde deel, ‘Het gewone daglicht’, ziet hij wat hij kennelijk niet eerder zo bewust heeft ervaren, het licht van de zon. Van keldergewelf naar de kunstmatige paradijzen van een verdieping hoger naar het licht van de hemel: wie daar Dante’s tocht door achtereenvolgens de hel, het voorgeborchte en de hemel in meent te herkennen, heeft gelijk. Dante’s Goddelijke Komedie bood Daumal het grondplan voor Het drinkgelag.

Een andere belangrijke inspiratiebron voor Daumal was Plato, zo legt ‘vertaloloog’ Elzinga uit. Dat laat zich al aflezen aan de titel, ontleend aan Plato’s Symposion. Tegenwoordig gebruiken we dat woord, verlatijnst tot symposium, voor nette, deskundologische discussiefora, maar in de Griekse Oudheid stond het voor het aanrichten van een drinkgelag. De wijn mocht dan de tongen losmaken, met aangename, soms zelfs diepgaande conversaties tot gevolg, maar het ging om de wijn, het drinken en de roes. Plato moest weinig hebben van de kunsten, want tot meer dan nabootsen waren die immers niet in staat. Makers van nutteloze letteren, zo zou ook Plato literatoren hebben kunnen noemen.

Elzinga’s nawoord verheldert veel, maar wat elke lezer dan al duidelijk is, dat is dat wat onbegrijpelijk begon vanwege de non-communicatie die eigen is aan dronkemansgesprekken, in feite een uitermate hecht gestructureerd geheel is. Het drinkgelag is een boek om steeds weer te herlezen, om ervan te genieten, opnieuw herhaaldelijk in de lach te schieten en om nog weer nieuwe ontdekkingen te doen.

Hans van der Heijde

René Daumal – Het drinkgelag – een trilogie van de dorst. Vertaling en nawoord Maarten Elzinga. Vleugels, Bleiswijk. 154 blz. € 23,95.