De allerlaatste vader en dochter

De beer van Andrew Krivak is zijn derde roman en de eerste die in het Nederlands is vertaald. Je zou het een modern sprookje kunnen noemen, een fabelachtige vertelling waarin dieren menselijke eigenschappen krijgen, zoals praten en denken. Maar het verhaal kan ook als dystopie gezien worden, niet zozeer een negatieve weergave van de ondergang van de aarde en de mensheid, maar meer een van de mogelijke scenario’s waar we rekening mee moeten houden. Dat ooit enkelen van ons de laatste bewoners zullen zijn, overgeleverd aan wat de natuur te brengen heeft. Niet dat ineens iedereen dood is door een onverklaarbare ziekte of een virus, maar de mensheid die langzaam uitsterft tot er nog maar twee mensen over zijn, in dit geval een vader en een dochter.

De moeder is overleden toen het meisje nog klein was, ze wonen op een berghelling van de ‘berg die apart staat’ met aan de voet een groot meer. Ze hebben een huisje en leven van de jacht en de opbrengsten van het land. Er is nog een vage herinnering aan de anderen die er ooit waren, de ouders van de vader en de moeder, maar nu zijn ze met z’n tweeën. Het is een voldongen feit waar verder niet te diep op ingegaan wordt.

Krivak hanteert een wat afstandelijke stijl, alsof een camera alles registreert wat de vader en vooral wat dochter meemaken, maar daardoor wordt het niet minder indringend. Hij creëert een eigentijds verhaal met magische elementen in een wereld die ver van ons bed is, maar die met een klein beetje inlevingsvermogen wel voorstelbaar is. We volgen de laatste twee bewoners op aarde, al vraag je je als lezer constant af of er ergens, op een andere berg, in een ander bos, niet toevallig nog wat mensen zullen rondlopen.

Vader leert zijn dochter – ze hebben geen namen in het verhaal – waar ze naar mosselen moet zoeken, hoe ze een konijnenstrik zet, hoe ze een visspeer maakt en uiteindelijk, als het meisje tien wordt, hoe ze een pijl en boog moet maken. Een essentieel werktuig om te kunnen overleven. Ook vertelt de vader verhalen, over een beer die een volk redt van een hebzuchtige koning. Een beer die kan praten alsof het de gewoonste zaak van de wereld is en de mensen onbaatzuchtig zijn hulp aan biedt. Boven op de berg ligt de moeder van het meisje begraven, elk jaar gaan vader en dochter erheen. De rotsformatie daar heeft het uiterlijk van een beer. Dat de beer een rol zal gaan spelen, is duidelijk, alleen nog niet op welke manier.

Hoe tragisch en tegelijkertijd idyllisch het bestaan van beiden ook is, er moet iets gebeuren met deze twee mensen. Ze kunnen niet zomaar doorleven en afwachten tot ook zij er niet meer zijn. De wending komt als ze op reis gaan om zeezout te halen. Het zout is nodig om leer te looien, ze willen twee kalebassen vullen met zout en daarvoor moeten ze naar het oosten, naar de oceaan. Een soort dreiging daalt neer over het verhaal, ze verlaten immers hun vaste woonstek en gaan het onbekende tegemoet, al is de vader wel eens bij de zee geweest. Het is een tocht van maanden, voor de winter willen ze terug zijn.

Het meisje en de vader gaan op pad, en het lijkt het om meer gaat dan alleen zeezout. Wil de vader zijn dochter de wereld laten zien, haar het gevoel geven dat ze op eigen benen kan staan, zijn ze stiekem toch op zoek naar andere bewoners? De gebeurtenissen op die barre tocht zijn ingrijpend, en als ze eenmaal de zee bereiken – een eindeloze vlakte waar het meisje gefascineerd naar kijkt – komen ze beiden voor een nog grotere opgave te staan.

In de spiegel die het verhaal ons voorhoudt, zien we hoe wij zijn losgeweekt van de natuur, hoe we onszelf boven alles stellen wat groeit en bloeit, alles zo willen organiseren dat alleen wij invloed hebben op de natuur en niet andersom.
In De beer laat Andrew Krivak zien hoe de mens langzaam weer één wordt met de natuur, dat het om een fragiel evenwicht gaat en we genoeg terugkrijgen als we ons schikken naar de omstandigheden waar we geen invloed op hebben. Zo leert het meisje dat als ze goed luistert, de bomen fluisteren waar wild te vinden is. Een arend laat voor haar een gans achter, een poema redt haar uit het water. Dat lijkt te gebeuren als je je ervoor openstelt, als je geduld hebt. Maar dat lijkt alleen mogelijk als de natuur de overhand heeft en de mens verreweg in de minderheid is.

Zal het ooit zover moeten komen om de natuur op waarde te kunnen schatten of kunnen we ook met acht miljard mensen iets respectvoller omgaan met alles wat ons omgeeft?

Arjen van Meijgaard

Andrew Krivak – De beer. Vertaald door Johannes Jonkers. Querido, Amsterdam. 176 blz. € 18,99.