De aanslag op Charlie Hebdo

Een disclaimer vooraf: u moet niet denken dat dit een recensie is van een roman. Hoewel dit wel met dikke letters op de omslag staat, is De flard geen roman, maar een egodocument. Overigens wel een bijzonder en ook bijzonder aangrijpend egodocument. Philippe Lançon is namelijk in zijn gezicht geschoten door de terroristen die Charlie Hebdo binnenvielen. We schrijven 7 januari 2015.

Lançon begint zijn verhaal aan de vooravond van de aanslag. Hij vertelt over zijn toekomst, zijn vertrek naar Amerika, het aldaar kunnen samenzijn- en leven met zijn vriendin; vertelt over zijn verleden: wie hij is. Een journalist die reportages maakte in oorlogsgebieden over de hele wereld, maar nu literatuurcriticus is bij La Libération en columnist bij het satirische tijdschrift Charlie Hebdo. Lançon heeft net zijn recensie ingeleverd van Michel Houellebecqs explosieve Onderworpen en dat is de volgende dag precies het onderwerp waarover ze op de redactievergadering van Charlie Hebdo discussiëren, temeer daar Lançon Houellebecq nog moet gaan interviewen:

De meeste interviews met schrijvers en kunstenaars zijn zinloos. Ze parafraseren slechts het werk dat tot het gesprek heeft geleid. Ze voeden de promotionele en sociale tamtam.

Waarvan akte.

En dan is het leven van Philippe Lançon zoals hij dat kende, voorbij. De onderste helft van zijn gezicht wordt eraf geschoten en hij wordt voor dood achtergelaten.

Ik wachtte tot ik tegelijk onzichtbaar werd en het genadeschot kreeg – twee manieren om te verdwijnen. Ik dacht nog altijd dat ik niet gewond was. Maar ik was het wel, ik lag er zo roerloos bij en mijn hoofd baadde wellicht al in zoveel bloed dat de naderende moordenaar het niet nodig vond om me af te maken.

Maar Philippe Lançon overleeft, zij het niet van harte. De rest van deze niet-roman, dit persoonlijke relaas, is gewijd aan de overlevingsdrang van de schrijver, en later het bijzonder moeizame revalidatieproces – het heel langzaamaan weer mens worden. Lançon bouwt en vertrouwt niet alleen op zijn familie en vrienden maar ook op zijn vrouwelijke chirurg, wat welhaast te duiden is als een Stockholm-syndroom en overigens ook alleszins te begrijpen is. Voorts poogt hij houvast aan het leven te verkrijgen en zijn geestelijke gezondheid te bewaken met behulp van Bach, de literatuur van Thomas Mann, Franz Kafka en Marcel Proust, en ook van Kuifje in Tibet en de strips van Blake en Mortimer. Op deze manier lukt het de schrijver onvoorstelbaar veel operaties te doorstaan. Bizar is het – waarvan wederom akte. Lançons nieuwe onderkaak komt uit zijn kuitbeen. Dit is de flard, een huidflap:

De artsen halen dus een kuitbeen weg bij de patiënt en transplanteren het op wat er nog overblijft van de kaak om het tekort aan bot aan te vullen. Er worden ook een ader, een slagader en een lapje huid van de kuit dat even groot is als het verwijderde kuitbeen getransplanteerd, als een soort zelfbouwpakket, om voor doorbloeding te zorgen in het getransplanteerde bot – om het dus als een plant te irrigeren – en het de kans te geven zich in een vertrouwd gezelschap aan zijn omgeving aan te passen.

Droog verhaalt Lançon over wat hem allemaal overkomt. Zijn verhaal – en dus zijn levenslust – is uitermate boeiend, maar beslist geen lichte kost. Opvallend is dat hij geen wrok koestert en een jaloersmakend gebrek aan haat etaleert. Daarbij komt wel dat de auto-auteur, laverend tussen lucide en hallucinant, geen gemakkelijke stijl hanteert. Hij bedient zich van hermetisch, elitair taalgebruik, waar weinig straatrumoer in doorklinkt. Het maakt De flard er echter niet minder indrukwekkend door.

Wiebren Rijkeboer

Philippe Lançon – De flard. Vertaald door Ghislaine van Drunen, Annelies Kin en Nathalie Tabury. De Geus, Amsterdam. 512 blz. € 24,99.