Vergeten boek, vergeten verzetsvrouw

In haar boek De muren vielen om doet Henriette Roosenburg verslag van haar bevrijding uit gevangenis Waldheim in Oost-Duitsland en haar vlucht met drie medegevangenen terug naar huis. Ze is dan achtentwintig.

Henriette (Jet) Jacoba Roosenberg (Den Haag, 1916 – Frankrijk, 1972) was geboren in een seculier joods gezin van een huisarts. Ze studeerde letteren en leerde Frans, Spaans en Russisch. In 1941 sloot ze zich aan bij het verzet, waarmee ze een indrukwekkende lijst met oorlogsverrichtingen op haar conto kreeg. Zo hield ze zich onder andere bezig met het helpen van joodse onderduikers, werkte bij de illegale krant Het Parool – verspreidde die en zorgde voor de aanvoer van nieuws van illegale radiozenders -, was koerier voor de verzetsgroep Fiat Libertas en smokkelde microfilms, wapens, geallieerde piloten en inlichtingen.

In maart 1944 werd ze verraden en gearresteerd, waardoor ze in het Oranjehotel in Scheveningen werd vastgezet. Twee overplaatsingen volgden, tot ze in de Kriegswehrmachtsgefängnis in Utrecht door de nazi’s ter dood veroordeeld werd, omdat ze negentien neergeschoten piloten had gesmokkeld. Roosenburg antwoordde daarop; ‘Meneer de rechter, het waren er drieëntwintig’. In afwachting op het voltrekken van het vonnis deelde ze haar cel met Nel Lind en Joke Folmer die ze al kende vanuit het verzet. Als ‘Nacht- und Nebelgevangenen – ze werden de NN’ers genoemd – gingen de politiek gevangenen in september 1944 op transport naar Duitsland – een stuiptrekking van de SS, vlak na Dolle Dinsdag, toen bekend werd dat de geallieerde legers in opmars waren.

Na vier verschillende gevangenissen belandden ze op 5 februari 1945 in Waldheim. De omstandigheden waren daar erbarmelijk, ze konden zich niet verwarmen en leden honger. Medische hulp werd er niet gegeven, behalve aan diegenen die al op sterven na dood waren. Hun kracht om in een dergelijke ontredderde situatie het moreel hoog te houden, was het gezamenlijk zingen en stiekem, buiten het oog van de bewakers, kleine lapjes borduren met draadjes die ze uit elkaars kleding trokken. Op die manier wisten ze, door ruiling, aan meerdere kleuren te komen. Verder stond hun niets te doen dan wachten, wachten, wachten. Tot een executie kwam het gelukkig niet, want op 6 mei 1945 zijn ze bevrijd door het Russische leger en vielen voor hen de muren. Dat is het moment dat Jet’s chronologische memorandum – ze schreef het tien jaar nadien in het Engels en gaf het uit in de VS – begint.

In de gevangenis gonst het ‘Hitler is dood’. Ongeloof gaat langzaam over in een opgewonden sfeer, wanneer sleutels rinkelen en de celdeuren worden geopend. De verwarring is groot als blijkt dat er geen Duitsers meer te bekennen zijn. Dan ontmoeten ze Dries uit de mannengevangenis. Hij vindt een kaart van Duitsland in de opslagruimte en om de exodus voor te zijn bedenken ze hoe ze hun tocht naar Nederland zullen aanvangen. Ze besluiten hun eigen plan te trekken en niet te wachten op de repatriëring door de Russen. Een karretje brengt uitkomst om levensmiddelen mee te nemen en Dries, Nel, Joke en Jet besluiten – zonder identiteitsbewijzen – noordwaarts te lopen tot ze bij de Elbe belanden, waar ze een boot vinden en een stuk de rivier afzakken. Onderweg door het geruïneerde Duitsland vinden ze hier en daar onderdak, een bed, een maaltijd en ‘nieuwe’ kleding en schoenen.

Wij Duitsers hebben jullie veel aangedaan wat we nooit meer goed kunnen maken. […]
We hadden voldoende bewijzen ondervonden van de goedgezindheid onder de Duitsers die we na onze bevrijding hadden ontmoet om ervan overtuigd te zijn dat ze niet allemaal zo verdorven waren als het trotse militairendom, de wrede Gestapo en de onmenselijke gevangenenbewaaksters die ons tijdens de vijfjarige bezetting van Holland hadden geregeerd. Toch was het moeilijk voor me om een Duitser anders dan als vijand te beschouwen.

Niet alle Russen hebben het beste met de vluchtelingen voor en Roosenburg beschrijft onverbloemd dat ze zich aan vrouwen opdrongen en hen verkrachtten. Door honger gedreven belanden de vier in een Russisch uitwisselingskamp waar ze zich verplicht moeten laten controleren op geslachtsziektes en met DDT worden ontluisd. Na overdracht aan de Amerikanen gaat hun tocht verder, op weg naar huis.

In het vliegtuig, dat we met een dozijn Amerikaanse soldaten deelden, zaten we dicht bijeen in de metalen stoeltjes en knepen elkaar voortdurend om onszelf ervan te overtuigen dat het allemaal waar was. Nu vlogen we in de richting van het land waar we thuishoorden.

Het is opmerkelijk dat Roosenburg haar verhaal zoveel luchtigheid heeft mee kunnen geven. Haar schrijfstijl laat veerkracht en levenslust zien, inventiviteit om oplossingen te vinden en vooral veel moed. Ondanks de ontberingen schrijft ze opgewekt, levendig, liefdevol en bovenal nuchter en zonder scrupule, waardoor het juist zo krachtig is. Vanzelfsprekend hebben angst en ontberingen een beklemmend effect op de lezer, maar het verhaal sprankelt, heeft zelfs humor en een verrassende frisheid, die de vertaler heel treffend heeft weten te vangen in zijn vertaling vanuit het Engels.

Sonja van ’t Hof heeft het nawoord geschreven. Ze heeft langdurig onderzoek gedaan naar Roosenburg. Ze heeft inzage gekregen in het ‘reisdagboek’ dat de vluchtelingen bijhielden en is tot de conclusie gekomen dat het verhaal waarheidsgetrouw is. Op de site van de uitgever vertelt ze meer hierover. Een spannend ooggetuigenverslag en indrukwekkende vergeten klassieker uit de Schwob lenteactie 2020.

Marjon Nooij

Henriette Roosenburg – De muren vielen om. Uit het Engels vertaald door Win Hora Adema. Cossee, Amsterdam. 287 blz. € 22.99.